worden, eventueel met aanvullende gegevens,
zoals schaal. De planaanduiding kan een werk
plannummer zijn of een opdrachtnummer van
dit plan door de werkvoorbereider meegegeven.
Het moet zo eenvoudig mogelijk zijn en binnen
de productieafdeling uniek.
Opstellingsmeting:
Per instrument-opstelling zal, voor de figura
tiemeting begint, de nodige aansluiting met
R.D.-coördinaten gevonden moeten worden.
Twee in coördinaten bekende punten, in het
algemeen ruitpunten, zullen met de bijbehoren
de coördinaten vastgelegd moeten worden.
Hiertoe toetst men de coördinaten in en meet
daarna het bijbehorende punt. Na de laatste
figuratiemeting die tijdens deze opstelling ge
maakt wordt, vindt een herhaling van deze han
deling plaats om te controleren of tijdens de
meting geen verschuiving heeft plaats gevon
den. De punten kunnen in beide gevallen ver
schillend zijn.
Figuratiemeting:
De metingen kunnen nu beginnen en worden
per perceel uitgevoerd. De perceelvolgorde
wordt uitsluitend bepaald door degene die aan
het instrument werkt, deze is hier dus vrij in.
Een perceel wordt rechtsom gaand gemeten, en
wel eerst de omtrek tot en met het punt van
uitgang. Hierbij moeten alle snijpunten van om
treklijnen van andere percelen worden geme
ten, ook als zo'n punt binnen een rechte valt.
Voordat aan een perceel begonnen wordt,
wordt het perceelnummer ingetoetst. Is de om
trek gereed en is het beginpunt identiek aan
het eindpunt, dan kan eventuele verdere figu
ratie worden gemeten, door eerst een functie
toets in te drukken waarna een reeks punten
wordt opgenomen die met elkaar in volgorde
van meting zijn verbonden door een lijn. Door
weer de functietoets in te drukken kan men
een volgende figuur binnen, of in de buurt van
het perceel, opnemen. Door de toets samen
met een nummer in te toetsen kan een VP- of
RD-punt worden weergegeven met bijbehoren
de nummers.
V Programma-functies
De computerprogramma's verzorgen een aantal
functies waarvan de mogelijkheden voorname
lijk begrensd zijn door de soort van invoerge-
gevens. Het is evenwel verrassend hoeveel de
machine kan doen met de zojuist omschreven
hoeveelheid gegevens.
Beginnen we eerst met de belangrijkste te noe
men, later zullen in de systeembeschrijving veel
meer details tot een oplossing gebracht moeten
worden.
1. Transformatie en aansluiting in RD-coördi-
naten zal kunnen door aan het begin en eind
van een opstelling twee RD-punten te meten.
Door deze twee series te vergelijken door het
aansluiten op twee punten kan getoetst worden
of er geen verschuiving tijdens de meting is op
getreden en of er geen grove fouten zijn ge
maakt. Is bij één van de punten een grove fout
gemaakt, dan kan op drie en anders op vier
punten overbepaald worden aangesloten. Op
welke wijze de aansluitingspunten gekozen
moeten worden en of bij een met beperkt be
reik op de breukvlakken geen ontoelaatbare
verschillen optreden zal nog bekeken moeten
worden. Het laatste kan worden ondervangen
door over te gaan op een groter type instru
ment waarbij één opstelling voldoende is of
waarbij het instrument vast aan de tafel is
verbonden.
2. Schaalconversies.
Het is mogelijk bij schaalconversies of om an
dere redenen, een translatie of rotatie van de
bladinhoud op het blad uit te voeren.
3. Perceellijsten en controle.
Door nu b.v. ponskaarten of magnetische band,
waarop de gewenste bestanden reeds digitaal
aanwezig zijn, de perceelnummers met hun
grootte en eventueel met leggerartikel of Rl-
nummer in de computer in te voeren, krijgt
men als output een complete lijst Reg. 71 of
R3 en op een foutenlijst krijgt men de percelen
waarbij een tolerantieoverschrijding is gecon
stateerd. Ook heeft men een controle op vol
ledigheid en op het juist overnemen van de per
ceelnummers. Indien men met volledige secties
werkt is deze controle het meest waterdicht.
Programmeertechnische functies zullen in detail
ter sprake komen bij de schets waarin het sys
teem beschreven wordt. De meest elementaire
volgen hier:
4. Herkennen van een zelfde punt.
Het herkennen dat twee metingen een zelfde
punt betreffen. De machine-coördinaten wor
den getransformeerd naar RD en gesorteerd op
X en Y. Nu kan bekeken worden welke coör-
dinatenparen binnen de gestelde tolerantie blij
ven, bijv. 0,2 mm. Deze stellen we identiek en
we middelen deze meervoudig gemeten punten.
Wanneer de afwijking meer is, maar waar
schijnlijk toch hetzelfde punt bedoeld is, en ligt
de tolerantie tussen b.v. 0,2 en 1 mm dan wor
den de coördinaten ook gemiddeld, maar we
72