2. Bij het verbeteren van een bestaande water loop wil men bodem en wanden verdedigen met een steenbekleding. Gevraagd: voor deze leiding te bepalen de afmetingen van het voordeligste profiel en het overhang als Q 1,6 ms/sec, 6veen 1 m/sec en m 0,35 (Kutter). 3. Van een houten brug is het volgende gege ven: liggers rondhout 0 0,12 m op afstanden van 0,50 m. h.o.h. De overige te gebruiken rondhouten zijn 0 0,08 m. Brugbreedte 1,50 m. Brugdekplanken zijn 0,05 m. dik. Gevraagd: a. Op schaal 1:10 een halve dwarsdoor snede van de brug. b. De optredende buigspanning in de brug- liggers als lth 4,40 m. en de gelijkma tig verdeelde belasting 60 kgf/m2. 4. Van de brug uit vraagstuk 3 wil men de brugliggers van rondhout vervangen door bamboes die hetzelfde weerstandsmoment tegen buiging hebben. Gevraagd: a. De in- en uitwendige diameter van de bamboes als d 0,8 D. b. Hoeveel materiaalbesparing wordt hierdoor verkregen als yrondhout Ybamboc en het gewicht van de dwars- schotten mag worden verwaarloosd. RECHT Tijd: iy2 uur Privaatrecht 1. A, menende enige erfgenaam te zijn van zijn overleden oom B, verkoopt een tot de nalatenschap behorend onroerend goed met inboedel voor 40.000,aan C. Er wordt op de voorgeschreven wijze geleverd en be taald. Een maand nadat de transportakte in de openbare registers is overgeschreven krijgt A bericht dat B in het buitenland een rechtsgeldig testament heeft gemaakt, waar bij E als enige erfgenaam is aangewezen, terwijl aan A enige legaten zijn vermaakt. A deelt E mede dat hij, niet wetende dat er door B een testament gemaakt was, boven genoemd onroerend goed met inboedel aan C heeft verkocht. A verzoekt E de verkopen onaangetast te laten, onder aanbieding van de door hem ontvangen koopprijs. E wenst zich hierover te beraden. Intussen is C in paniek geraakt door deze onverwachte gang van zaken en hij wendt zich tot u met de volgende vragen: a. Indien E het huis van mij zou opvorderen kan ik me er dan met succes op beroepen dat ik bij de koop en de levering in de mening mocht verkeren dat A de eige naar was, omdat er niets van een testa ment bekend was en het huis al op naam van A in de openbare registers stond? b. Bestaat het gevaar dat E met succes (ook) de inboedel kan terugvorderen? c. Indien E accoord gaat met het aanbod ben (blijf) ik dan zonder meer eigenaar van het huis met inboedel? Motiveer, indien mogelijk, uw antwoorden. 2. A heeft 100.000,geleend aan B. Ten aanzien van deze geldlening is een onder handse akte opgemaakt waarbij B aan A het recht van hypotheek verleent. Het enige wat zij voor de vestiging van dit recht van hypotheek gedaan hebben, is op making van de volgende akte: „B verklaart, tot zekerheid van de terugbe taling van de geleende gelden, aan A een recht van hypotheek te verlenen op alle aan hem (B) toebehorende onroerende goederen en op de onroerende goederen toebehorende aan zijn broer C". Geef zoveel mogelijk gronden voor het ont breken van de rechtsgeldigheid ten aanzien van dit „recht" van hypotheek. 3. Aan een grote verkeersweg liggen twee aan grenzende boerderijen, waarvan de ene ei gendom is van A en de andere van B. Achter deze boerderijen ligt een derde boer derij toebehorend aan C. C heeft in 1930 een erfdienstbaarheid van weg op het erf van A verkregen; een weg van 2.40 meter breed, naar de grote ver keersweg. Dit is voor hem de enige moge lijkheid om de grote weg te bereiken. De weg wordt begrensd door enerzijds de vermeende scheidingslijn tussen erven van A en B en anderzijds door een heg op het erf van A. Bij een hermeting in 1970 blijkt dat de scheidingslijn tussen de erven van A en B slechts 1 meter van de heg af ligt. Voor C ontstaat nu een onmogelijke toe stand omdat B hem verbiedt nog langer over zijn grond te rijden; A is niet bereid de strook voor C te verbreden, en de overblij- 185

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1973 | | pagina 21