De opleiding
voor kartografiscli tekenaar')
Het maximum bereik is een cirkel met een
doorsnede van 80 cm als men de pool in
de figuur zet. In de praktijk is dat niet aan te
bevelen omdat men dan de kans loopt dat de
kabel gaat krullen. Men kan veelal met een
kleiner bereik volstaan en de pool buiten de
figuur plaatsen.
Een bijzonderheid is verder dat de interface
zodanig is geconstrueerd dat bij een bepaalde
stand van een schakelaar en gedurig ingetrapte
voetschakelaar de tellerstanden met een frequ
entie van 65 per minuut continu worden opge
nomen. Het komt er dus op neer dat onder
deze omstandigheden de coördinatenlezer zich
gedraagt als een gewone planimeter. Dit kan
bij een sterk gebogen lijn voordeel bieden.
Men dient dan wel deze lijn te volgen. Wanneer
men het contact verbreekt kan men weer van
de lijn af en, als de figuratie dat toelaat, het
volgende punt met een kort kontakt opnemen.
Verder kan nog vermeld worden dat de polaire
coördinatenlezer voor nog een ander doel ge
bruikt kan worden nl. het lezen van rechthoe
kige coördinaten in ieder willekeurig stelsel.
Hiervoor is een apart programma geschreven
waarmee de tafelcomputer de gemeten pool
coördinaten omrekent in rechthoekige en deze
daarna transformeert naar het gewenste stelsel.
Dit is door ons onder meer gebruikt voor het
bepalen van uitzetgegevens van sondeerpunten
ten opzichte van een bekende meetlijn.
Het is ook nog mogelijk met de coördinaten
lezer afstanden te meten b.v. het aantal strek
kende meters trottoirband op een tekening of
de omtrek van een figuur.
Misschien leert de praktijk nog meer toepas
singsmogelijkheden.
Al met al zijn wij als afdeling gelukkig met
deze combinatie. Wij zijn slagvaardiger ge
worden, onze kaarteringen zijn meer gaan le
ven, wij kunnen betere en snellere service
bieden.
door J. Ooms, voorzitter van de redactiecommissie voor de op
leiding tot kartografisch tekenaar.
Vrij kort na de oprichting van de Kartografi-
sche Sectie van het Koninklijk Nederlands
Aardrijkskundig Genootschap in 1958, be
noemde het toenmalige bestuur een commissie
onder voorzitterschap van wijlen Ing. M. J. J.
Flink van de Meetkundige Dienst van de
Rijkswaterstaat, die een onderzoek moest in
stellen naar de wenselijkheid en mogelijkheden
om in ons land te komen tot kartografische
beroepsopleidingen.
Om zich van haar taak zo goed mogelijk te
kunnen kwijten, besloot deze commissie om
naast een onderzoek naar de kartografische
opleidingsmogelijkheden in andere landen
in eigen land een enquête te houden bij ver
schillende diensten, instellingen en bedrijven,
waarvan verondersteld mocht worden dat ze
op een of andere wijze geïnteresseerd zouden
zijn bij genoemde opleidingen.
Uit de enquête is gebleken dat bij een aantal
diensten en bedrijven wel opleidingen beston
den, doch vrij algemeen was men van mening
dat landelijk geregelde kartografische opleidin
gen niet alleen in een behoefte zouden voor
zien, maar ook om verschillende redenen de
voorkeur verdienden boven bedrijfsopleidingen
(al zullen deze laatste natuurlijk niet geheel
kunnen worden gemist). Verder wees deze en
quête uit, dat hoewel men over het niveau
en de inhoud van de opleidingen, alsook over
de manier waarop deze zouden moeten worden
gegeven, nogal verschillend bleek te denken
aan de wensen van de meeste belangstellenden
toch zou zijn voldaan als de volgende karto
grafische opleidingen tot stand zouden komen:
1kartografisch-tekenaar
2. kartograaf, met specialisatie in geografische
richting
3. kartograaf, met specialisatie in landmeet
kundige richting.
Voor de eerste opleiding, waaraan duidelijk het
meest behoefte bleek te bestaan, werd een
voor-opleiding op Mavo 4-niveau (of daarmee
gelijk te stellen opleiding) gewenst geacht
bij voorkeur met de vakken wiskunde en aard
rijkskunde terwijl voor de tweede en derde
opleiding een voor-opleiding op minimaal
Havo-niveau (of daarmee gelijk te stellen op-
Dit artikel is eveneens opgenomen in Kaartbulle-
tin 33, september 1973.
213