tingen van die bladen waren tussen 1140 en
1147 van 41.5 tot 71.7 cm hoog en van 26 tot
55.8 cm breed; de grootste vellen zijn uit het
jaar 1147. De kanselerij uit het Rhein-Main-
gebied bediende zich later van de kleinere (en
gedeeltelijk zeer kleine) aktenformaten: zo b.v.
tussen 1184 en 1218 hoogte 34.8 tot 12.4 cm
en breedte van 28.9 tot 21.7 cm.
Tot de 2e helft van de 12e eeuw stelde men
prijs op grote regelafstanden. Vrijwel tegelijk
met de kleinere formaten worden ook de regel
afstanden beduidend kleiner.
In de vorm treden nog wel verschillende wijzi
gingen op. Sedert het begin van de 13e eeuw
worden niet alleen de beginletters van de akte,
maar ook die van de onderdelen met ornamen
ten, bloemen e.d. als initialen versierd. Zo zijn
er niet zelden kleine kunstwerkjes onstaan.
Van 1200 tot 1500 ziet men duidelijk een
glijdend verschil in het schrift optreden. De
cursieven worden nu in het middelpunt van
onze aandacht getrokken. Soortgelijke wijzigin
gen ziet men evenzeer in de latere eeuwen.
De eerste regel is nog zelden met grote letter
typen geschreven. Het is trouwens bekend, dat
de letters afslijpen, hun scherpe hoeken kwijt
raken, naarmate er sneller geschreven wordt.
Ook de voet wordt verdraaid.
In de 14e eeuw is nog het perkament de
beschrijf stof; in de loop van de 15e eeuw komen
telkens meer papieren contracten voor, na 1480
vrijwel uitsluitend papieren (uitgezonderd zijn
nu nog de notariële, die overeenkomstig een
bevel van keizer Friedrich II, van 1231, uit
sluitend op perkament mogen worden gesteld).
Langzaam aan komt de voorkeur voor het
hoogformaat boven het dwarsformaat.
Voor nadere bijzonderheden kan men raad
plegen: H. von Roques, ,,U.B. des Klosters
Kaufungen in Hessen"; H. Breslau, „Handbuch
der Urkunden-Lehre", 1958; F. Wissmann,
„Formlichkeiten bei den Landübertragungen in
England". Anglonormann. periode; Walter
Heinemeijer, Studiën zur Geschichte der go-
tischen Urkundenschrift" (art. in: Archiv fur
Diplomatik, Schriftgeschichte 1 band 1955).
Na de middeleeuwen
Vóór de middeleeuwen was de notaris eigenlijk
alleen stenograaf, kopiist. De testamenten, die
toen de hoofdschotel vormden van de oorkon
den, bevoordeelden voornamelijk de kerken,
welke instellingen ook in de middeleeuwen met
aardse goederen rijk gezegend waren.
Van lieverlede ziet men de notaris optreden als
secretaris van vorsten en kerkelijke overheden.
De door hem geredigeerde stukken liggen gro
tendeels op publiekrechtelijk terrein. Het latijn
verdwijnt. In verschillende plakkaten van de
16e eeuw werd door Karei V eindelijk een nota
rieel examen ontwikkeld. De geëxamineerden
kochten zich een praktijk. Registratie van de
akten geschiedde bij het gerecht; de notaris
bezorgde de inschrijving, nodig voor de rechts
zekerheid.
In de Napoleontische tijd werd de notaris (weer)
staatsambtenaar, totdat de Notaris-wet van
1842 hem „een openbaar ambtenaar" noemt.
Tot 1811 waren er echter in het Oosten van
ons land nog slechts enkele van deze functio
narissen. Noemde men in verschillende landen
de vroegere keizerlijke notaris meestal „sacra
imperiali auctoritate notarius", in Friesland
bleef hij, althans voordat de Saksers er regeer
den, eenvoudig keizersorken heten. Nadat die
naam in de 16e eeuw in onbruik raakte, bleef
zij nog voortleven in de woorden orke of orke-
na, ons oorkonde.
De minuutakte, in de middeleeuwen niet meer
dan een concept, dat na de dood van de ont
werper werd vernietigd, was na 1606 de voor
naamste.
Van het jaar 1452 kennen wij de koopbrief van
een huis, opgemaakt door de „scepenen" van
Staveren, welke scepenen de oorkonde van hun
zegel voorzagen. Uit dezelfde eeuw bewaart het
St. Anthonie Gasthuis te Leeuwarden meer dan
80 oorkonden, grotendeels testamenten.
Een bijzonderheid is nog dat in 1734 door de
Staten van Holland werd bepaald dat „van nu
voortaan geene notarissen zullen mogen worden
aangesteld of geadmitteerd, professie doende
van de Roomsch-Catholieke religie" (zie: S.
Koopinans, Het notariaat in Friesland vóór
1811, uitg. A. Meijer. Leeuwarden 1883).
Omtrent de vorm van de akten is na de middel
eeuwen wemig bepaald. Het eerder genoemde
Edict van 1540 gelastte alleen dat de notaris
(eventueel) moest verklaren, dat comparanten
hem door de getuigen waren bekend gemaakt;
hij voldeed hieraan echter zelden. Ook moest
de woonplaats van partijen worden vermeld.
Als voorbeeld van een 16e eeuws koopakte
geven wij hier de tekst uit „Gérard Mercator.
Sa vie et ses oeuvres" van Dr. 1. van Raem-
donck, St. Nicolas 1869. Gisbert de Cremer
(niet dezelfde als de oud-oom van de grote
kartograaf en geograaf Gérard Mercator) is
de 5e februari 1523 vermeld in het Schepen
kennisbouck van Rupelmonde (België) van
15221533, folio 17 met de aanduiding „v.i-
caire a St.-Nicolas au Pays de Waas", als
249