bezit openbaar maakt ontstaat eigendom. Het geheime kan immers (het hoeft natuurlijk niet) wederrechtelijk zijn. Het wezen van de eigen dom is niet een verhouding van objecten tot eigenaren, maar een verhouding van eigenaren tot derden (verg. burenrecht B.W.). De wil om te bezitten, die in overeenstemming is met de wil van alle anderen, noem ik eigendom. Publi- katie van titels is hiertoe vereist, wat, zoals bekend, de raison d'etre van het Kadaster is. De wettigheid van ieders eigendom zou men met een beetje goede wil een scheppingspro- dukt van het Kadaster kunnen noemen (zie art. 571 B.W.). Ik vraag mij af of het begrip „negatieve stel sel" wel op ons Kadaster van toepassing is. Daar zet ik een groot vraagteken achter. Formeel is de eenheid van subjectieve en objec tieve wil de openbaar gemaakte wil. Soms wor den wil en wet nevenschikkend naast elkaar genoemd: „Vruchtgebruik wordt b.v. verkregen door de wet of door de wil des eigenaars" (806 B.W.). Maar het recht wordt eerst geves tigd door overschrijving van de titel in de openbare registers (807 B.W.). Het Kadaster heeft dan ook de belangrijke taak de eenheid van particulariteit en algemeenheid (het ik en de wet) tot stand te brengen. Eigendom door occupatie De volgende ontwikkelingsgang in de geschie denis der bestaansmiddelen wordt algemeen aangenomen: le. jagers en vissers, verzameleconomie; 2e. herdersvolken, vee in eigendom, weiland is stambezit, evt. nomadiserend, leven in tenten; 3 e. landbouwers, dwingt tot vestiging, de bo dem wordt eigendom. De verzameleconomie leidt alleen tot verbruik. Eerst het gebruik geeft aan een goed voor de mens iets eigens. Een verslag van de overgang van 2 naar 3 vinden we in de geschiedenis van Abraham en Lot. We kunnen zeggen, dat zij de eigendom van de grond verkregen door occupatie of toeëigening. Latere voorbeelden van occupatie zijn de Griekse volksplantingen in de oudheid en de kolonisatie van Amerika en Australië na hun ontdekking. Tijdelijke occupatie in zwerfgebie- den komt nog voor bij de Eskimo's en Bosjes mannen. Het Romeinse recht noemde de inbezitname van een onbeheerde zaak als de rechtsgrond van alle eigendom. Men kende twee regels voor de toeëigening: 1. Een zaak houdt op onbeheerd te zijn bij de eerste inbezitname; 2. De eerdere in tijd heeft een beter recht. Cicero vergelijkt occupatie met de manier waar op ieder zijn plaats in de schouwburg bezet. Naast de levensruimte die ieder mens door zijn lichaam inneemt, worden bij uitbreiding stof felijke voorwerpen toegeëigend. Tegenwoordig is de toeëigening aan een aantal regels gebonden. Vereist is dat de zaak aan niemand behoort: res nullius is. Het standaard voorbeeld van res nullius is: dieren in hun staat van natuurlijke vrijheid, jacht en visserij zijn evenwel voorbehouden aan de eigenaar van de grond waarop het wild en de vissen zich be vinden. Verder erkent onze wet alleen het recht van toeëigening op roerende zaken, met uitzondering van vacante erfenissen. Toeëige ning verschaft dan een onaantastbaar recht; bezit geldt als volkomen titel (B.W. 641, 640, 2014)7 Gronderven en andere onroerende zaken die onbeheerd en zonder eigenaar zijn, behoren aan de staat (B.W. 576). Vrijwel alle be schaafde landen kennen dergelijke formulerin gen. Ook de onbezette gebieden in Australië en Amerika behoren aan de overheid. Een tegengestelde regeling zou strijden met het belang van de gemeenschap. Aangezien hier sprake is van eigendom zonder feitelijke toe- eigening kan men de algemeen-geldigheid van de occupatietheorie dus in twijfel trekken. Kritiek: Occupatie kan ook moeilijk de alge mene rechtsgrond zijn waarop het gehele eigen domsinstituut rust. Planiol zegt: „De occupatie- wijze van eigendomsverkrijging, kan het eigen domsrecht niet rechtvaardigen, want de wijze van verkrijging impliceert in theorie reeds het bestaan van het recht dat er door verkregen werd". Maine heeft in een studie over dorps gemeenschappen aangetoond dat de conceptie van occupatie niet aanwezig is in primitieve maatschappijen, doch het produkt is van ver fijnde jurisprudentie en een gevorderde rechts staat. Een blik in het Romeinse recht bevestigt dit. Occupatie is hier van een natuurlijke vrijheid geworden tot een recht (jus primi occupantis), dat aanvankelijk alleen aan de patriciërs toe behoorde. Een groot aantal regels beperkte dit „recht". Een verborgen schat behoorde aan de vinder wanneer hij hem op eigen grond vond. Werd hij in andermans grond aangetrof fen dan was de helft voor de grondeigenaar. Wanneer zonder diens toestemming gezocht werd, behoorde de schat helemaal aan deze, 284

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1973 | | pagina 16