enz. De occupatie is dus niet de algemene titel waarop eigendom berust. Eerder geldt als zo danig de rechtsvormende kracht der gemeen schap, die als geheel de bezitsdaden van de enkeling controleert. Voor volkenrechtelijke occupatie gelden soort gelijke bemerkingen. De éénzijdige vergroting van territoriale wateren schept geen bindend recht, maar is afhankelijk van de toestemming van alle andere landen. De arbeidstheorie Occupatie en arbeid volgen historisch op el kaar. De meer primitieve verhouding mens- grond was de migrerende uitbuiting van de vruchtbaarste gebieden. Bij een uitbreidende bevolking en schaarse natuurlijke hulpbronnen werd arbeid nodig: de landbouw werd uitge vonden. Hier is voor het eerst sprake van cul tuur. Het ligt voor de hand, dat de bewerker recht had op het produkt van zijn arbeid. De goedgeleide „division of labour" veroorzaakte een verdeling van de objecten waarop ge arbeid werd, en zo ontstond de privaateigendom van de grond. Men zou dus kunnen zeggen, dat niet door de occupatie maar door de bearbei ding grondeigendom ontstond. De aanhangers van de arbeidstheorie nu maken de arbeid tot titel van alle eigendom. Locke baseert zijn arbeidsleer op het recht dat de mens op zijn lichaam heeft en bijgevolg ook op de arbeid ervan. Als grenzen van bezits- verkrijging noemt hij voor roerende goederen dat, wat men gebruiken kan zonder het te laten bederven. Voor onroerende goederen, dat wat men zelf in cultuur kan brengen. Rous seau zegt, dat het bezitsbegrip teruggaat tot het recht van hem die het eerst, door zijn arbeid, de grond in bezit nam. Maritain gebruikt een logisch argument om de arbeidstheorie te verdedigen: „Het effect be hoort toe aan de oorzaak; wat de mens ver oorzaakt, wordt daardoor zijn eigendom". Een aantal praktische voorbeelden staven de arbeidstheorie. Bij de Melanesiërs komt het voor dat het land eigendom van iemand is en de erop staande vruchtbomen aan anderen toe behoren. Hiervan is de planter eigenaar. Het eigendomsrecht is kenbaar aan een persoonlijk merkteken in de bast. Bij de Indianen vond jaarlijks occupatie plaats door middel van beplanting. Uit dit gebruiks recht ontwikkelde zich een min of meer vast recht, dat echter niet vererfd kon worden. Be trad een Indiaan vóór de uitzaai het veld van een ander en plantte hij hierop uit eigen mid delen gewassen, dan verwierf hij hierdoor niet de eigendom van het veld. Tegen een vergoe ding werd hem voor dat jaar het veld in gebruik gegeven. Genoemde gevallen tonen aan dat door de enkele daad van arbeid een begin van eigen dom ontstaat, een opvatting die ook bij ons gehuldigd wordt. Uit de zesde eeuw is een schenkingsakte bekend, waarbij Willebrord land in Brabant kreeg. De gever stond hierbij af zowel wat hij geërfd had, als wat hij „door eigen ploegwerk wettig bezat". De niet algemene geldigheid van de regel: ar beid geeft eigendom, blijkt uit een probleem dat ontstaat wanneer iemand te goeder trouw met de grondstof van een ander een nieuw voorwerp maakt. Dus wanneer A iets maakt van het materiaal van B. De Romeinse juris prudentie geeft hiervoor meerdere oplossingen. De Proculeiani zeiden dat de eigendom aan A toekwam, de Sabiniani aan B. Justinianus geeft het volgend compromis: Wanneer het voorwerp in zijn oude staat hersteld kon worden (bijv. omsmelten van bronzen vaas) dan bleef de eigenaar van de stof in zijn rechten. Was recon versie onmogelijk (bijv. wijn geperst van ander mans druiven) dan werd de bewerker eigenaar, onder verplichting de schade te vergoeden. Ons B.W. regelt deze kwestie als volgt: Hij die van een niet aan hem behorende stof een voorwerp van een nieuwe soort maakt, wordt eigenaar van dat voorwerp, mits hij de prijs der stof betale en eventueel de kosten, schaden en rente vergoedt. In andere gevallen geeft arbeid zonder meer eigendom. De bezitter te goeder trouw mag alle vruchten van het be arbeiden van grond voor zich behouden. De bezitter te kwader trouw is echter verplicht de vruchten aan de eigenaar te geven. De eige naar van grond, die met bouwstoffen van een ander iets bouwt, moet daarvan de waarde voldoen. Dit is ook het geval indien het be planting of bezaaiing betreft. (B.W. 630, 634, 659 t/m 661). Jurisprudentie: Iemand had lichtdrukken doen ontstaan met behulp van een niet aan hem toe behorende calque. Hier is sprake van een voor werp van een nieuwe soort, zodat op grond van 661 B.W. eigendom verkregen was, ook wanneer het papier aan een ander toebehoorde. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch conclu deerde bovendien dat er geen sprake was van misdrijf (27 december 1913). Een zwak punt voor de arbeidstheorie is de eigendom van de bodem. De grond is immers niet door arbeid voortgebracht. Henry George 285

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1973 | | pagina 17