het recht (wil in tegenstelling tot drift). Het predikaat „mijn", dat de zaak reeds door de bemachtiging krijgt heeft hier de betekenis dat ik mijn persoonlijke wil in haar leg. Hierdoor wordt bezit eigendom, dat als bezit „middel" is, als deel van de persoonlijkheid echter „doel" verkrijgt. Eigendom is geen aangeboren recht maar af geleid van een aangeboren recht, nl. de vrij heid. De vrijheid is de substantie van de wil. Zonder vrijheid is wil een leeg woord. De vrij heid uit zich in iets objectiefs: de eigendom. De persoon moet zich een uitwendige sfeer van vrijheid geven om als idee te kunnen zijn (eigen woning enz.). „Vrij ben, ik wanneer ik bij mijzelf ben". De persoon geldt nu door de realiteit der dingen die hij zich verschaft. Personenrecht veronderstelt reeds zakenrecht. Voor Hegel wordt de mens pas persoon in het recht bij erkenning van het recht van eigendom. Het redelijke (Vemunftige) van de eigendom ligt niet in de bevrediging van behoeften, maar daarin dat de subjectiviteit van de persoon zich opheft. Eerst in de eigendom is de persoon als Vernunft. Via dit abstracte recht ontwikkelt de vrijheid zich tot zedelijkheid in de staat. De gerechtigheid vordert hier dat ieder eigendom heeft. Innerlijke wil en voorstelling zijn niet genoeg; bezitname is nodig. De occupatie vindt plaats door afbakenen en merken. Het merkteken be tekent de persoon zoals de vlag de natie. Het ding als uiterlijkheid had geen doel in zich zelf. De bezitter geeft eerst betekenis aan de zaak; de wil verschijnt in de zaak. Als het bezit als betrekking persoon-zaak wil gelden, dan moet het door anderen erkend worden. Hierdoor wordt de subjectieve wil objectief. De betrekking wordt dan persoon- andere persoon-zaak, dus een rechtsbetrekking. In maatschappijen wordt de individuele wil dus getemperd door de algemene wil der rechts ordening. De vrijheid van de enkeling is slechts die vrijheid, die hem door de wetten is over gelaten. Tot zover Hegel over de overgang van bezit in eigendom. Ook het Romeinse recht maakte onderscheid tussen eigendomsrecht en possessie; meent de bezitter nu bonafide eigenaar te zijn en heeft hij de wil de zaak te behouden (animus domi- nandi), dan kan de possessio door verjaring in eigendom overgaan. De wil zou dus in het algemeen de occupatie maken tot een appropriatie, dit is een rechts- feit, een feit waaraan rechten verbonden zijn. Ook voor ons land verklaart Opzoomer dat de Staat geen recht heeft op een onbeheerd erf, als het een bezitter heeft die animo domini is. Dit blijft evenwel een persoonlijke mening. Ons B.W. ontneemt nl. rechtsgevolgen aan deze wil. Wanneer men een zaak onder zijn macht brengt met het oogmerk deze voor zich te houden, wordt niet meer dan bezit verkregen (art. 594). Nu tegenwoordig occupatie onmogelijk is, be rust eigendom vrijwel altijd op overdracht, een secundaire wilsuiting. Koop en ruil berusten op zo'n verdrag, waarbij twee partijen „eens willens" zijn. Ook bij zogenaamde éénzijdige wilsuitingen moeten de willen van de twee par tijen samenvloeien om de overdracht tot stand te brengen. Een schenking is pas verbindend na uitdrukkelijke aanname. In het geval van Laatste Wil (testament) erft men niet de zaak maar het recht om de zaak aan te nemen of te verwerpen vermogensrecht, geen zake lijk recht). De gehele overgang berust dus op een tweezijdige wil. Eigendom kan te niet gaan door de stilzwij gende wil tot kwijt zijn van de eigenaar. (Ver lies is dus geen dererlictie, daar de wil tot opgeven ontbreekt). De regel gaat echter niet altijd op. Sommige eigenaren van onroerend goed, waarvan de lasten hoger waren dan de baten, gaven aan het kadaster te kennen dat zij afstand ervan deden. Ingevolge art. 576 B.W. hadden deze onbeheerde goederen aan de Staat moeten vervallen. Per resolutie is evenwel in dertijd overschrijving van dit type akten ver boden. De wil tot kwijt zijn is dus afhankelijk van de wil der gemeenschap, de Staat. Kritiek: De menselijke wil alleen kan het eigen domsinstituut dus niet verklaren. Toegegeven moet worden dat de wil een belangrijke voor waarde is voor de totstandkoming van rechts verhoudingen. Ook de wetgeving erkent dit: Geen muur kan zonder de wil des eigenaars gemeen worden gemaakt. Vruchtgebruik ont staat door de wil des eigenaars. Partijen ver schijnen voor de notaris om hem hun wil te verklaren. Sommige personen kunnen geen be zit verwerven omdat zij geen wil hebben (min derjarigen, krankzinnigen, rechtspersonen). Een overdracht is van onwaarde wanneer zij een vv/Agebrek vertoont (dwaling, bedrog, geweld), enz. De waarde van de wilstheorie wordt echter beperkt door a. het voorlopige karakter van de wil, b. de fysische beperktheid van de wil en c. de inperking door de wil van anderen. a. Het willen vindt plaats vóór de occupatie, arbeid en overdracht. „Een toekomstige hande ling wordt reeds op het moment van het willen beleefd". De handeling kan men dus eerder 287

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1973 | | pagina 19