gelegen in een verdrag van allen met allen.
Iedere inwoner van een staat moet althans iets
in uitsluitende eigendom hebben, anders kan
men hem niet verplichten eigendomsrecht van
anderen te erkennen.
In een ontwikkelde samenleving worden som
mige gewoonten geobjectiveerd tot leefregels
waarvan afwijking gestraft wordt. Het verdrag
culmineert dan veelal in de erkenning van één
leider die als wetgever optreedt (Hammurabi,
Mozes, Augustus, Napoleon). De vereniging van
volken met verschillende gewoonten onder één
gezag maakt codificatie van gewoonterecht
noodzakelijk. De wet kan men het schriftelijk
vastgelegde contract van allen met allen noe
men. Deze opvatting zullen we straks nog ont
moeten in de wetstheorie.
Sommige critici spreken liever niet van een
contract daar het niet mogelijk is het verdrag
eenzijdig op te heffen. Het zou niet in het ver
mogen der individuen liggen zich van de staat
te scheiden omdat men er van nature burger
van is. Deze opvatting is onjuist. Degene die
zich buiten de wet plaatst moet onder ogen
zien dat hij buiten de samenleving wordt ge
stoten.
Eigendom als historische categorie
In het algemeen wordt aangenomen, dat eigen
dom, en vooral grondeigendom, oorspronkelijk
gemeenschappelijk was (communio fundi origi-
nari). Horatius zegt van de oude Romeinen:
Hun privaatbezit was gering, wat gemeenschap
pelijk was, was groot. Een latere verdeling zou
eens tot particulier bezit geleid hebben. Daar
eigendom noodzakelijk privaateigendom is,
heeft de oorsprong van de eigendom dus een
historische kant, die we hier onder het oog
willen zien. Nu is geschiedschrijving abstract
ofwel concreet, afhankelijk van het feit of zij
op principes dan wel op feiten berust. Aan
gezien het hier niet gaat om een cultuurge
schiedenis van de eigendom beperken we ons
tot de abstracte methode.
Lucretius vlucht in een mythe wanneer hij de
herkomst der privaateigendom beschrijft. Men
kan zich voorstellen, dat de zwervende veeno
maden eenmaal een vaste woonplaats aan
namen. De patriarch die leider was van de
stam werd nu koning. Lucretius noemt eigen
dom nu een uitvinding, die hij toeschrijft aan
deze koningen. Zij stichtten steden, verdeelden
land en vee in kavels, en gaven ieder een deel
naargelang zijn uiterlijk, kracht en kundighe
den.
Wundt leidt privaateigendom af van de stand
der techniek: „Het ploegen van het land duldt
niet meer de gemeenschappelijke veldarbeid,
maar de enkele landman moet nu zijn ploeg
leiden. Deze individualistische trek gaat ge
leidelijk ook op de teelt van huisdieren over".
Het primitieve bezit van kleren, wapens en ge
reedschappen is in alle volken en alle tijden
particulier geweest. Wij kunnen ervan over
tuigd zijn dat er eigenaren in deze zin waren,
zodra er mensen waren. Historische apriori's
brengen de oorsprong van de eigendom dan
ook geen stap verder.
De meest historici treden de oorsprong van de
eigendom dan ook niet dogmatisch, maar scep
tisch tegemoet. Er zou geen absolute definitie
van eigendom te geven zijn. Zij noemen eigen
dom geen logische maar een historische cate
gorie (Grieks: „dat wat van iets te zeggen
valt"). Eigendom zou een bloot historisch pro-
dukt zijn van een samenleving-in-beweging en
als zodanig onbepaalbaar. Het eigendomspro
bleem wordt ook min of meer ongrijpbaar door
taalkundige moeilijkheden. Aan uiteenlopende
opvattingen als primitief bezit, collectief bezit,
jubeljaarbezit, leenstelsel en privaatbezit is de
benaming eigendom toegekend.
De Laveleye noemt het absoluut eigendoms
recht, toegepast op grond en bodem een zeer
nieuwe instelling. Verder zegt hij: „Het is een
zeer algemene dwaling dat men spreekt over
eigendom alsof dit een instelling was met een
juist omschreven en altijd gelijke vorm, terwijl
zij in werkelijkheid de meest verscheiden vor
men heeft aangenomen en nog vatbaar is voor
grote en niet voorziene veranderingen". Ook
Savigny deelt de opvatting, dat het recht, daar
het telkens voortvloeit uit naar tijd en plaats
verschillende verhoudingen, naar zijn aard ver
schillend möèt zijn.
Deze vormenrijkdom is een gevolg van de
menselijke vrijheid. Het dier bijv. maakt altijd
een eender nest. De menselijke cultuur daaren
tegen experimenteert met alle mogelijke vor
men. Daar de conceptie van eigendom een
dergelijk cultuurproduct is en dus varieert met
tijd-ruimte coördinaten, is er slechts een con
crete geschiedenis en typenbeschrijving van de
eigendom mogelijk.
Eigendom treffen we eerst aan als feit, later pas
als idee, levend in de volkswil en vastgelegd in
de wet. Pas de wetstheorie zal dus iets meer
zeggen over het wezen van de eigendom. Wij
verkeren nu eenmaal in de situatie, dat we in
een bepaalde tijd, en onder de vigeur van be
paalde wetten leven.
(Wordt vervolgd).
289