enige vaagheid bestond, daar de belangrijke beslissingen over de rechtstoestand van de gron den in de straat en over de inrichting van de straat pas in een later stadium konden worden genomen. Duidelijk was echter dat in ieder geval de eigendomstoestand zou meespelen en dat voor de uitvoering van de diverse werken de topo grafie van belang was. De kaart moest daarom gesplitst worden in twee componenten: 1. een topografische component in de vorm van een topografische basiskaart die de actuele, van de luchtfoto afkomstige topo grafie zou moeten bevatten; 2. een kadastrale component, die de zakelijke rechtstoestand binnen het tracé aan zou geven. De keuze tussen raamkaart en strokenkaart viel uit in het voordeel van de strokenkaart. Een raamkaart biedt uit het oogpunt van uniformi teit voordelen, zeker wanneer een groot gebied moet worden afgebeeld. Een nadeel bij een lang en smal object als de leidingstraat is echter het grotere aantal kaarten. Bij een strokenkaart is de hanteerbaarheid bovendien groter doordat het tracé altijd op dezelfde wijze door het blad loopt. Gekozen werd voor een kaartbeeld van 100 x 60 cm, overeenkomend dus met een terreingedeelte van 2000 x 1200 m. Vooral de breedte lijkt groot voor een leiding straat van slechts 100 meter breed. Daarbij moet echter bedacht worden dat het ontworpen tracé nog niet geheel „hard" was. Verder was duidelijk dat de leidingstraat consequenties zou hebben voor het naastgelegen gebied. De rela tief brede kaart bood de mogelijkheid de door snijding van de bedrijven en de verstoring van de waterhuishouding in breder verband te be zien. Tenslotte bracht het uittekenen van ex tra topografie slechts geringe meerkosten met zich mee. Eén van de nadelen van de fotogrammetrische kaart-vervaardiging is de onzekerheid v.w.b. de planning. Het aantal dagen waarop in Neder land fotovluchten kunnen worden uitgevoerd is nu eenmaal zeer beperkt. Getracht is de af hankelijkheid van de weersomstandigheden wat minder groot te maken door bepaalde werkzaamheden, die normaliter na de fotovlucht plaatsvinden, naar voren te schuiven. Dit leidde tot de beslissing dat de paspuntsbepaling per model, dus zonder triangulatie, volledig terres- trisch moest plaatsvinden. Hierbij golden de volgende overwegingen: 1Gezien het grote belang van een snelle rea lisatie van de leidingstraat was het verant woord meerkosten te maken indien daar een duidelijke tijdwinst tegenover zou staan. 2. Alvorens tot triangulatie over te gaan zou het toch nodig zijn een betrekkelijk groot aantal paspunten te meten en te berekenen, temeer daar het hier om de opname van een strook ging. 3. Na de fotovlucht zou direct met de kaarte- ring kunnen worden begonnen, daar het aanleggen van de bladen, met daarop de paspunten, vóór de fotovlucht zou kunnen plaatsvinden. 4. In de leidingstraat zou in de toekomst een groot aantal metingen moeten worden uit gevoerd, waarbij behoefte zou zijn aan een dicht net van vaste punten. Bij het ontwerpen van de grondslag werd steeds uitgegaan van een centrale polygoon met zijden van maximaal 800 m. Dit maximum werd bepaald door het overlappingspercentage en de modelgrootte. Geprobeerd is voortdurend deze maximum afstand te gebruiken om het aantal modellen zo klein mogelijk te houden. De pas punten werden bepaald door ongeveer loodrecht op de richting van de polygoon poten uit te steken met een lengte van ongeveer 500 meter. Op deze wijze zijn per model steeds vier pas punten bepaald. Alle paspunten werden drie voudig beschijfd. Bij de opdracht voor de foto vlucht werd de aantekening gemaakt dat dit zonodig in fasen kon gebeuren. Als overlap pingspercentage werd 90% aangehouden zodat de modellen aangepast konden worden aan de ligging van de paspunten in die gevallen dat door terreinomstandigheden het schema voor de bepaling van de paspunten niet kon worden aangehouden. Voor de hoekmeting en de lengtemeting werden twee Wild Distomat DI 10 instrumenten ingezet. Voor de gang van zaken tijdens de meting was een schema opgesteld, waarvan om practische redenen echter vaak moest worden afgeweken. De grondslagmeting zelf vond in de meeste gevallen wel volgens de eerder beschreven methode plaats, hetgeen mede mogelijk was door het vnl. open terrein. In een enkel geval leverden terreinomstandigheden zulke grote moeilijkheden op dat tot triangulatie werd be sloten. Kenmerkend bij de metingen was dat maar weinig echte meetfouten zijn gemaakt. De sto ringen die optraden waren bijna steeds terug te voeren tot administratieve fouten, zoals ver wisseling van puntnummers. De berekeningen vonden in hoofdzaak plaats bij het C.T.O. te Apeldoorn. Begonnen werd met de berekening van de coördinaten van de veelhoekspunten op de gebruikelijke manier. 275

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1973 | | pagina 7