De berekende coördinaten dienden als invoer-
gegevens voor het programma ter berekening
van de paspunten. Voor deze berekeningen die
nog op de ZUSE Z 25 werden uitgevoerd,
werden voorts nog ingevoerd:
de richting naar het vorige en volgende
veelhoekspunt (dubbele oriëntering),
de richting en afstand naar de paspunten,
de controleafstand tussen beide buitenste
punten van een paspuntengroep.
In het programma waren twee controles inge
bouwd:
de beide oriënteringsrichtingen werden ver
geleken met de hoek, berekend uit de
gegeven coördinaten; bij overschrijding van
een tolerans van 0,01 graad werd een
foutmelding gegeven.
de controleafstand tussen punten van een
paspuntengroep werd bepaald uit de bere
kende coördinaten en vergeleken met de
gemeten waarde; bij overschrijding van een
tolerans van 5 cm werd een foutmelding
gegeven.
De fotovlucht vond plaats twee maanden na de
vrijgave van het tracé. Door het C.T.O. was
inmiddels een deel van de bladen aangelegd.
Bij het aanleggen, dat met de Grafomat ge
beurde, waren het ruitennet en de berekende
paspunten op de kaart gezet zodat direct met
de kaartering kon worden begonnen.
De kaartering zelf vond plaats bij de Fotogram-
metrische Dienst van het Kadaster. Ingezet
werden drie Wild A8 instrumenten en één
Santoni 3B. Als kaartmateriaal werd gebruikt
stabilene met een graveerlaag. Op de graveer-
afdeling werd de uitgetekende topografie ge
graveerd en de kaart verder afgewerkt door
het aanbrengen van de randbeschrijving, de
naam van de wegen, soort van eigendom,
noordpijl, kaderlijn met coördinaatgetallen etc.
Om tot het grondplan te komen was het eerst
nodig een positieve tussencopie op glasheldere
film te vervaardigen. Met deze tussencopie werd
een contactafdruk gemaakt op stabilene met
een diazo-emulsie. Het resultaat van dit pro
cédé was een transparante kaart waarop aan
de achterzijde de topografie voorkwam. De
tussencopie werd daarna ter beschikking gesteld
van het projectbureau en deed dienst als topo
grafische basiskaart. Deze kaart werd gebruikt
bij het maken van overzichten en plannen, niet
alleen door het projectbureau, maar ook door
de bij de aanleg van de leidingstaat betrokken
cultuurmaatschappijen en ingenieursbureau's.
De identificatie gebeurde bij de kantoren van
de landmeetkundige dienst. De grenzen werden
aan de voorzijde van de transparante bladen
(de grondplans) aangebracht. Als steun diende
daarbij de aan de achterzijde van deze bladen
aangebrachte topografie. In een eerder stadium
was de identificatie voorbereid door op de
kadastrale veldplans de verwijzing naar het
archief aan te brengen. De geïdentificeerde
bladen werden op transparante film gecopieerd.
De aflevering van deze 58 kaarten aan het
projectbureau vond na ruim 6 maanden plaats.
Opvallend was het veelvuldig gebruik van de
topografische basiskaart. Dit gold zowel voor
de oorspronkelijke schaal 1 2000 als voor de
later daarvan afgeleide vergrotingen en ver
kleiningen. Ook hier bleek weer dat een goede
en dus duurdere kaart zichzelf betaalt door het
intensieve gebruik dat van de kaart wordt
gemaakt.
Leidingenregisti atie
In het ontworpen tracé van de leidingstraat lagen
reeds enkele grote doorgaande leidingen en
een groot aantal (vaak kleinere) kruisende lei
dingen en kabels. Deze ondergrondse obstakels
waren voor het opmaken van het inrichtingsplan
van minstens zo grote betekenis als de zichtbare
topografie zoals die op de topografische basis
kaart voorkwam. Het was dan ook noodzakelijk
de juiste ligging van deze leidingen te bepalen
en ze op de topografische basiskaart af te
beelden. De bestaande beheersregistraties van
deze leidingen boden daartoe over het algemeen
te weinig houvast. In de eerste plaats waren
deze leidingen bijna nooit afgebeeld op R.D.-
kaarten.
Voor de tracering en de latere registratie voor
beheerdoeleinden van individuele pijpleidingen
worden in Nederland vrijwel steeds kaarten
gebruikt die bestaan uit luchtfoto's op een
schaal 1 2000 zonder R.D.-ruitennet. De
nauwkeurigheid van deze kaarten is beperkt
en beslist onvoldoende voor ontwerpdoeleinden
van een leidingstraat. Ook de betrouwbaarheid
van deze kaarten bleek in diverse gevallen te
wensen over te laten. Besloten werd dan ook de
leidingen te inventariseren, op te sporen met
opsporingsapparatuur of aan te prikken met
prikstangen, te markeren en in te meten in de
R.D.-grondslag. De uitvoering van dit omvang
rijke werk geschiedde weer door de Landmeet
kundige Dienst van het Kadaster in nauwe
samenwerking met Grontmij N.V. en de Kon.
Ned. Heidemij. Interessant was vooral dat hier
door een indruk kon worden verkregen van de
nauwkeurigheid en de betrouwbaarheid van een
groot aantal beheerregistraties van pijpleidingen
en kabels in een tracé van vele tientallen
276