Toch heb ik de indruk dat de geodesie in deze jaren een ontwikkeling doormaakt, die haar doelstellingen geleidelijk zover buiten de gren zen van het verdelen van land en zee brengt, dat het niet vreemd lijkt het woord „geometrie" vanmiddag in dit verband te laten vallen. Verder zal ik U echter met deze historische en etymologische scherpslijperij niet vermoeien; het gevaar dat ik de geschiedenis en de taal kunde geweld zou aandoen is te groot en boven dien verwacht U wat anders van mij. Ik merkte al op dat de landmeetkunde zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld tot aard- meetkunde. Zo'n ontwikkeling is erg voor de hand liggend, maar tóch werden grote stappen tot een hypothese-arme opmeting van de aarde als geheel, pas in de tweede helft van deze eeuw genomen. Misschien was er geen drin gende behoefte aan een nauwkeurige aard- omspannende opmeting, zeker is dat de tech nische hulpmiddelen daartoe ontbraken. Het verschil tussen land- en aardmetingen is er een in dimensie, als we het landmeten toepassen op gebieden zó klein, dat de ronding van het aardoppervlak mag worden verwaarloosd of met voldoende zekerheid in rekening kan wor den gebracht. De klassieke opzet voor een landmeting is een driehoeksmeting, een triangulatie, waarbij het land of de landstreek wordt overspannen met een net van aaneensluitende driehoeken, waar van de hoekpunten direct of indirect, maar vast met het terrein zijn verbonden. Door het meten van hoeken en afstanden in het driehoeksnet kan dit in vorm en grootte worden bepaald en aldus dienen als meetkundige grondslag, die ten behoeve van meer gedetailleerde opmetingen verder kan worden verricht. Er wordt zo staps gewijze over het aardoppervlak gemeten en de kromming van het aardoppervlak beperkt de staplengte tot ongeveer 50 km. Een oppervlakkige beschouwing van de ge schetste triangulatiemethode leidt tot de slotsom dat die ons wel inlicht over de onderlinge lig ging van meetpunten op het aardoppervlak, maar niet over de ruimtelijke vorm van dit oppervlak. Deze driehoeksmeting is dus 2-di- mensionaal. Een uitbreiding van deze methode van „vlakke" driehoeksmeting voor het opmeten van de aarde in groter verband, zou kunnen worden gezocht in de toepassing van een ruimtelijke, 3-dimen- sionale meetkunde, maar hierbij doen zich moeilijkheden voor. Hoekmeting, bijvoorbeeld, komt meestal neer op het vergelijken van voort- plantingsrichtingen van licht; het licht plant zich echter in de dampkring niet voort langs de rechte lijnen van ons meetkundig model, maar wijkt daarvan door refractie meestal oncontro leerbaar af. De verticale refractie, de breking van het licht in de richting loodrecht op het aardoppervlak, is het slechts voorspelbaar en verhindert de overigens voor de hand liggende directe ruimtelijke meetkundige verbinding van onderling ver verwijderde meetpunten op het aardoppervlak. Toch is en wordt de 2-dimensionale triangulatie op uitgebreide schaal toegepast voor het op meten van grote, niet bij benadering vlakke delen van de aarde. Dit gelukt door gebruik te maken van de zwaartekracht. Het verloop van de richting van de zwaartekracht over het gebied dat het driehoeksnet bestrijkt, kan door astronomische lengte- en breedtebepaling wor den nagegaan en geeft, al dan niet aangevuld met hoogteverschilmetingen door waterpassing en meting van de grootte van de zwaartekracht tenslotte de vorm van het aardoppervlak. We spreken dan van het „fysisch aardopper vlak" om de realiteit van dit oppervlak te stellen tegenover het meer abstracte karakter van de geoïde: het zwaartekrachtsequipotentiaalvlak waarvan het gemiddeld oppervlak van de oce anen deel uitmaakt. Het zal U duidelijk zijn, dat de methoden voor het opmeten van de aarde, zoals ik heb aangetipt, niet kunnen worden toe gepast op zee en de oceanen niet kunnen over bruggen. De jaren vóór de komst van de kunstmanen waren in de geodesie gekenmerkt door pogingen om de hindernis gevormd door de zeeën en de oceanen, die gezamenlijk ongeveer 70% van het aardoppervlak bedekken, weg te nemen. Zoals ik al suggereerde, boden kunstmanen, kunstmatige satellieten, gelegenheid de geschet ste problematiek in de geodesie vérgaand op te lossen. Gelukkig hebben de kunstmanen weer aanleiding gegeven tot zóveel nieuwe problemen in de geodesie, dat het voortbestaan van dit vak als wetenschap verzekerd lijkt. Als bij het landmeten, bijvoorbeeld bij het trianguleren, twee meetpunten, stations, door terreinobstakels niet onderling waarneembaar zijn, dus niet direct meetkundig kunnen worden verbonden, maakt men wel gebruik van een hulppunt. Als, in groter verband, de onderlinge afstand van de meetpunten door de kromming van het aardoppervlak oorzaak is van de onderlinge onzichtbaarheid zal zo'n hulppunt op enige hoogte boven het aardoppervlak moeten wor den gezocht. De vereiste hoogte neemt toe met de onderlinge afstand van de te verbinden sta tions. Met ballonnen kunnen 's nachts over 56

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1974 | | pagina 4