we van intersatellietmeting. Hierbij kan met de
radio-Doppler techniek de relatieve radiale
snelheid van de twee satellieten worden gemeten
en deze zal door differentiatie de relatieve
radiale versnelling opleveren. Is nu de baan
van de aanmetende satelliet bekend dan kan op
deze manier direct zwaartekracht langs de baan
van de aangemeten satelliet worden gemeten.
In beginsel dezelfde methode heeft wat betreft
het zwaartekrachtsveld aan de voorzijde van de
maan verrassende en ook voor het aardse on
derzoek veelbelovende resultaten opgeleverd.
Voorspeld is dat een zwaartekrachtsgradiënt-
meter met een gevoeligheid van 0.01 Eötvös-
eenheid, dus 10 11 gal/cm, meegevoerd in een
satelliet op een hoogte van 250 km, het zwaar
tekrachtsveld kan detailleren tot op 250 km
halve golflengte gerekend over het aardopper
vlak. Proeven hebben aannemelijk gemaakt dat
een onderneming van deze soort technisch rea
liseerbaar is.
Op korte termijn zal radar-hoogtemeting van
een satelliet worden gerealiseerd. Een deze
zomer te lanceren satelliet zal zo door radar
loding zijn hoogte boven het zeeoppervlak me
ten met een precisie van enkele meters. Geme
ten wordt dan een gemiddelde waarde over een
zeker gebied over een zeker tijdsinterval. Deze
methode leidt in eerste aanleg tot een directe
vormbepaling van de oceanische delen van de
geoïde, omdat die binnen de door de meet-
precisie gelaten speling zullen samenvallen met
het wateroppervlak, gemiddeld zoals aangeduid.
Dit eenvoudige benaderde verband bestaat niet
meer als de meetprecisie ook hier wordt verbe
terd tot 1 meter of misschien 10 centimeter,
zoals in de bedoeling ligt. Het principiële ver-
sohil tussen geoïde en zeeniveau zal dan voel
baar worden en een belangwekkende geode-
tisch-oceanografische samenwerking zal dan
moeten leiden tot een ontrafeling van de in
vloeden van zwaartekracht enerzijds en water
stromingen, luchtdruk, wind, getijden en mis
schien seismische zeegolven anderzijds. De
geodesie rekent hierbij op een oceanische geoï
de met een horizontale detaillering tot 10 km
halve golflengte.
De invloed van het astronomisch getij op de
waterstand is ons allen bekend, hoewel datgene
wat wij er aan onze kust of op onze beneden
rivieren van ervaren een indruk geeft, die door
topografische, hydrografische en meteorologi
sche invloeden is vervormd. Het astronomisch
getij wordt veroorzaakt door een met de dage
lijkse draaiing van de aarde en de bewegingen
van zon en maan gepaard gaande voortdurende
verandering van de zwaartekrachtvelden van
zon en maan ter plaatse van de aarde en
gerekend ten opzichte van de aarde. Afhanke
lijk van de samenstelling van de aarde en van
de mechanische eigenschappen van de samen
stellende materialen zal ook de niet absoluut
starre „vaste" aarde door het getij periodiek
vervormen. Deze vervorming is gering met een
verticale amplitude van slechts enkele decime
ters, en verloopt zeer geleidelijk, zodat we er in
het dagelijks leven niets van bemerken. Met
gevoelige zwaartekrachtmeters, hellingmeters en
rekmeters is de getijdevervorming van de aard
korst aan het oppervlak daarvan goed meetbaar
en verklikt zo de responsie van de aarde op de
in grootte nauwkeurig bekende getijkrachten.
Daarom is een aardgetijde-meetstation een la
boratorium voor de mechanische beproeving
van de aarde. De proeven verlopen helaas niet
ongestoord, omdat bijvoorbeeld de door het
getij beïnvloede waterstand de aardkorst aan
een variabele belasting onderwerpt en een
variabele doorbuiging van die korst als een indi
rect effect van het getij moet worden ervaren.
De satellietgeodesie kent drie effecten van het
getij: de banen van de satellieten worden door
de veranderende aantrekking door zon en maan
direct beïnvloed en het zwaartekrachtsveld van
de aarde en de onderlinge ligging van meet
punten op het aardoppervlak wijzigen zich door
vervorming van het aardlichaam. De directe
invloed op de satellietbanen kan betrouwbaar
worden voorspeld en in berekeningen van satel
lietbanen is de vervorming van de aarde door
het getij al merkbaar geworden. De resultaten,
die ons iets kunnen leren over de responsie en
dus over de samenstelling van de aarde zijn
helaas besmet met storingen, meer in het bij
zonder door die, veroorzaakt door de oceani
sche en de atmosferische getijden die hetzelfde
frequentiespectrum als de aardgetijden hebben.
Een van de meest opvallende gebeurtenissen op
aarde is de dagelijkse draaiing; deze zorgt
immers voor de afwisseling van dag en nacht,
van licht en duisternis, van werk en rust. Bo
vendien is de daglengte, ongeveer de periode
van één omwenteling, basis van onze burger
lijke tijdrekening. Wat kritischer bezien, ver
loopt de aarddraaiing tamelijk ingewikkeld. Zo
neemt de draaiingsas in de wereldruimte geen
onveranderlijke stand in, ook niet ten opzichte
van de aarde en de hoeksnelheid van de aarde
is niet constant.
De oriëntatie van de aarde, beschouwd vanuit
de niet-versnelde wereldruimte is formeel te
berekenen als oplossing van de differentiaal
vergelijkingen van Liouville, door generalisatie
61