zijn, ofwel zaken die, zonder apart op de foto
te worden vermeld, door de fotogrammeter even
zo goed op de juiste manier geïnterpreteerd
zouden zijn.
Kan men volstaan met het op de foto aan
tekenen van de uiteraard onzichtbare zaken,
geheel anders is het gesteld met de toevallig
onzichtbare objecten.
Nu kan men in de meeste gevallen niet meer
volstaan met aan te geven dat ze in het terrein
wel aanwezig zijn, maar er zullen nu ook enkele
maten gegeven moeten worden, opdat de car
tograaf de ontbrekende details kan kaarteren.
Is er op de foto voldoende ruimte, dan kunnen
die maten tijdens het voorverkennen worden
genomen en op de foto worden bijgeschreven.
De foto neemt dan de plaats in van het veld
werk. Wordt de bijmeting te gecompliceerd, dan
zal men toch een veldwerk moeten maken.
Aangezien er geen grondslag voor detailmeting
is uitgezet, zullen de punten waaraan de meet
lijnen voor de bijmeting worden vastgelegd, aan
de kaart moeten worden ontleend. In vele ge
vallen zullen dat situatiepunten kunnen zijn.
Voert niet de fotogrammeter, maar de buiten
man de voorverkenning uit, dan is het voor
de laatste geen eenvoudige zaak om uit te ma
ken welke, voor de bijmeting geschikte punten
door de fotogrammeter gekaarteerd zullen wor
den. In zo'n geval doet de buitenman er in de
meeste gevallen goed aan, om niet direct bij de
voorverkenning de bijmeting uit te voeren. Wel
moet hij alvast op de foto aangeven dat er iets
bijgemeten dient te worden en welke punten
t.b.v. de bijmeting gekaarteerd moeten worden,
alhoewel ze niet tot de gevraagde kaartinhoud
behoren. De fotogrammeter zal dan ook deze
punten kaarteren. Het spreekt vanzelf dat aan
wezige grondslagpunten gebruikt kunnen wor
den, mits ze een homogeen geheel vormen met
de punten, die voor de berekening van de foto-
grammetrische grondslag hebben gediend. Nog
beter is dat de buitenman, als hij bij het vlieg-
klaar maken van het terrein constateert dat
ergens een bijmeting zal moeten geschieden,
punten van een vliegschijf voorziet, zodat deze
punten meegetrianguleerd worden.
Nu heeft hij voor de bijmeting punten verkre
gen die met de gehele fotogrammetrische kaar-
tering een geheel vormen.
In het voorgaande is er reeds op gewezen, dat
te veel en vooral onnodige informatie op de
foto's storend werken. Men dient er dan ook
angstvallig voor te waken overbodige mede
delingen te doen. De fotogrammeter verwacht,
dat alles wat er op de foto is aangetekend een
mededeling voor hem bevat. Hij moet die me
dedeling verwerken, hetgeen tijd kost. Is boven
dien de mededeling overbodig, dan zal hij zich
verwonderd afvragen wat de bedoeling wel mag
zijn. Worden er te veel overbodige aanduidin
gen gegeven, dan is de kans groot, dat de aan
dacht van de fotogrammeter op dat punt ver
slapt en de kans op fouten is niet meer denk
beeldig, daar nu ook zinvolle aanduidingen niet
meer serieus worden genomen.
De fotogrammeter moet de beelden op de juiste
manier interpreteren. Het is daarvoor nodig,
dat hij een heldere voorstelling heeft van de
afgebeelde objecten want anders is herkennen
niet mogelijk. Men verkrijgt heldere voorstellin
gen door de objecten zelf goed waar te nemen,
goed te bekijken.
De fotogrammeter zal daarom het terrein moe
ten bezoeken om alle objecten en de gehele
terreinsituatie goed in zich op te nemen. Dat
terreinbezoek wordt de interpretatie-verkenning
genoemd. Het lijkt voor de hand te liggen, dat
de fotogrammeter tijdens zijn interpretatie-ver-
kenning gelijktijdig de voorverkenning uitvoert.
Daar zijn evenwel nog wel wat bezwaren tegen
in te brengen. De fotogrammeter moet dan lan
ger in het terrein verblijven dan voor de inter
pretatie-verkenning noodzakelijk is, hetgeen
productieverlies aan het instrument met zich
meebrengt. Ook zullen de kosten stijgen wan
neer het project niet in de buurt van de woon
plaats van de fotogrammeter is gelegen. De
buitenman daarentegen zal in elk geval in de
buurt van het project woonachtig zijn. Daar
komt dan nog bij, dat de buitenman het terrein
goed kent en zodoende sneller kan werken en
daar hij meestal zelf de bijmetingen zal moeten
verrichten, kan hij bij het voorverkennen daar
veelal vast rekening mee houden, door punten
voor zijn grondslag te kiezen, die geen deel
van de kaartinhoud hoeven te zijn en deze op
de foto aangeven.
Een belangrijk punt van overweging is verder
het tijdstip, waarop de voorverkenning moet
worden uitgevoerd. In het voorgaande is er van
uitgegaan, dat de foto's aanwezig waren, zodat
de voorverkenning dus na het vliegen plaats
vond. Strikt noodzakelijk is dat echter niet,
voorzover het gaat om de voorverkenning van
de uiteraard onzichtbare details.
Deze zouden ook wel op een andere manier
verzameld en geregistreerd kunnen worden, b.v.
op bestaande topografische kaarten of op wa-
terstaatskaarten. Dat geeft dan tevens het voor
deel, dat verschillende van deze details reeds
op die kaarten voorkomen, zoals namen op de
105