Tentamen voor Technisch Ambtenaar van het
Kadaster 1 973
KADASTER Tijd: 11/2 uur
1. Hoe geschiedt ten hypotheekkantore de in
schrijving van hypothecaire verbanden?
2. Wat verstaat u onder het publiciteits- en wat
onder het specialiteitsprincipe?
3. Wat verstaat u onder het negatieve en wat
onder het positieve stelsel van publicatie?
4. Hoe en op grond waarvan kunnen derden
opkomen tegen de uitkomsten van de metin
gen?
5. Wat weet u van een toekomstige leidingen-
beheerdersregistratie bij het kadaster?
6. In welke gevallen acht u vernieuwing van
het kadaster nodig?
7. Welke vernieuwingsprocedure heeft de
Staatscommissie inzake het kadaster ontwik
keld?
8. Welke moeilijkheden kunnencultuurpercelen
opleveren en hoe zouden deze moeilijkheden
kunnen worden opgelost?
9. Wat voor voordelen levert het op de perce
len ook met coördinaten aan te duiden?
10. Wat verstaat u onder besmetting?
NATUURKUNDE Tijd: 2 uur.
1. Een deeltje, dat zich eenparig veranderlijk
beweegt, bevindt zich op t 0 in een punt
30 m links van 0; het heeft een beginsnelheid
van 20 m/s naar rechts en een versnelling van
4 m/s- naar links. Wanneer is zijn snelheid 0?
Waar bevindt het zich dan? Druk zijn plaats
als functie van de tijd uit. Waar bevindt het
punt zich ten tijde t 10?
2. Een puntmassa beweegt in 1/2 seconde met
eenparige snelheid langs de omtrek van een
cirkel met straal 10 cm. Hoe groot is zijn line
aire snelheid en hoe groot is zijn hoeksnelheid?
3. Een lichaam van m kg kan over een hori
zontaal vlak juist worden verplaatst door een
kracht van 2,5 mN als deze een hoek van 60°
maakt met het vlak (naar boven). Bepaal
4. Wat is de fase van een harmonisch trillend
deeltje, als het zich halverwege tussen zijn
evenwichtsstand en een zijner uiterste standen
bevindt? (4 antwoorden).
5. Aan welke voorwaarden moeten twee golf
bewegingen voldoen, opdat door interferentie
van beide een staande golf ontstaat?
6. Met een holle spiegel met een kromtestraal
van 25 cm wordt een 5 x vergroot beeld van
een voorwerp verkregen. Wat is de voorwerp-
afstand?
7. Bereken de sterkte in dioptrieën van een
holbolle lens met kromtestralen 15 cm en 30 cm
en n 1,6.
8. Op 48 cm voor een lens staat een voorwerp,
op 24 cm achter de lens ontstaat een scherp
beeld.
a. Hoeveel cm bedraagt de brandpuntsafstand
van de lens? Achter deze lens wordt nu een
tweede lens gezet op 9 cm afstand ervan. Het
beeld komt nu 10 cm verder te liggen dan
eerst.
b. Bereken de brandpuntafstand van de tweede
lens.
c. Schets de stralengang.
d. Bereken de totale vergroting.
9. Waardoor ontstaat het verschijnsel van de
kleurschifting en wat is in grote trekken het
effect bij overgang van lichtstralen van lucht
naar glas?
10. a) Noem de mogelijke beeldfouten.
b) Wat is de optische weglengte.
c) Wat is een lumen.
d) Wat is een achromaat.
e) Wat is coherent licht.
f) Welk verband bestaat er tussen vraag 5 en
10e?
WAARNEMINGSREKENING I
Tijd: 2j/2 uur.
De hoeken 1, 2, 3 en 4 zijn gemeten.
De waarnemingen zijn:
114