x-
3. Het aangeven van teksten en symbolen.
De fotogrammeter kan met modelcoördinaten
aangeven waar hij in de te tekenen kaart een
bepaalde gestandaardiseerde tekst of een sym
bool getekend wil hebben en door een codering
welke tekst of welk symbool daar getekend
moet worden. Deze coderingen en coördinaten
worden in de registratieband opgenomen.
De codering bestaat uit een nummer, dat ver
wijst naar een bepaalde tekst of een bepaald
symbool uit een tekstenbestand respectievelijk
symbolenbestand. We onderscheiden de volgen
de indelingen:
codering
verklaring
11 t.m. 299
300 t.m. 499
1001 t.m. 1024
2001 t.m. 2024
2101 t.m. 2124|
3000
tekst evenwijdig aan het
onderkader van de te te
kenen kaart
tekst in aan te geven
richting
symbool evenwijdig aan
het onderkader
symbool in aan te geven
richting
speciaal symbool
-X-
X-
-X—
2101 t.e.m. 2184: De symbolen in de serie 21
komen volledig overeen met de symbolen in de
serie 20 (dus 2101 2001, enz.). Het verschil
is echter, dat van een rechte signatuurlijn alleen
het begin- en eindpunt worden geregistreerd.
Tussen deze punten wordt nu een aantal sym
bolen in de standaardgrootte getekend (zie fig.
4).
-X-
-X-
11 t.e.m. 299: De op één van deze nummers
volgende modelcoördinaten zijn de coördinaten
van het zwaartepunt van het kleinste rechthoek
je dat een door het nummer aangewezen tekst
omkadert.
300 t.e.m. 499: Een door één van deze nummers
aangeduide tekst wordt bepaald door drie regi
straties: eerst de registratie van het zwaarte
punt en dan de registraties van twee punten,
die de richting van de tekst aangeven. De drie
registraties worden elk voorafgegaan door het
gewenste nummer.
1001 t.e.m. 1024: De op één van deze nummers
volgende modelcoördinaten zijn de coördinaten
van het referentiepunt van een door het nummer
aangewezen puntsymbool (b.v. grondslagpunt,
paal, boom).
2001 t.e.m. 2024: Een door één van deze num
mers aangeduid lijnsymbool (b.v. raster, stip
pellijn) wordt bepaald door twee registraties,
die verwijzen naar de referentiepunten van het
betreffende symbool (zie fig. 3). De twee regi
straties geven derhalve de richting aan van het
symbool, terwijl de lengte van het symbool be
paald wordt door de afstand van de gere
gistreerde punten. De signatuurlijn wordt in
delen geregistreerd, waarbij de afstanden van
de referentiepunten in het model zodanig geko
zen moeten worden, dat het lijnsymbool carto
grafisch verantwoord is.
3000: Het speciale symbool, aangeroepen door
nummer 3000, is het taludsymbool, het enige
symbool, dat door drie registraties wordt be
paald, n.l. twee punten aan de bovenkant van
het talud (de eerste en de derde registratie) en
één punt aan de onderkant van het talud (de
tweede registratie) (zie fig. 5).
De twee referentiepunten van het taludsymbool
zijn het punt op de onderkant van het talud (B)
en het voetpunt van de loodlijn vanuit B neer
gelaten op AC. De breedte van het taludsym
bool hangt dus af van de afstand van zijn refe
rentie-punten.
Zoals reeds werd gesteld verwijst het nummer,
dat voor een registratie wordt vermeld, naar een
bepaalde tekst of een bepaald symbool uit een
tekstenbestand respectievelijk symbolenbestand.
Het tekstenbestand bestaat uit teksten, die voor
een deel zijn overgenomen uit de legenda (hs,
sch, lp) en voor een ander deel betrekking heb-
145
Ai
2002
2002
2002
1edeel
Xai
XA2
X]ï,
A2=Bi
Yai
Ya2
Ybi
2edeel
B2-C1
2002
2002
2002
3edeel
XK2
X(H
XC2
C2
Yb2
Yd
YC2
Fig. 3.
2102
2102
Xai YA1
XA2 YAo
Fig. 4.
A c
1
1
i
B
Fig. 5.