3. De RD-coördinaten van de in het project
gebruikte fotogrammetrische paspunten, die
apart vereffend zijn in de z.g. anblokberekening
(analytische blokvereffening), voorafgegaan door
hun nummer.
4. De „vrije teksten", die in de projectband
worden opgenomen door toevoeging van de
vrije tekstband aan de projectband.
b. De bladband bevat een aantal gegevens, die
specifiek voor het te tekenen blad geldig zijn,
zoals:
1. Specifieke tekst voor de bladtitel, die aan de
vaste tekst moet worden toegevoegd, tussen
beltekens.
Q BLAD 382-12 SCHAAL 1 1000 Q
2. Specifieke bladgegevens.
Schaalgetal s
RD-coördinaten van de linksonder en xa ya
rechtsonder gelegen bladhoekpunten. xb yb
Lengte te tekenen kaart. 1
Breedte te tekenen kaart b
Afstand RD-coördinaatkruisjes in cm. ac
Armlengte RD-coördinaatkruisjes in
0,1 mm. rc
Armlengte kruisjes grondslagpunten in
0,1 mm. rg
Vermenigvuldiggetal voor symbolen in
de serie 1001 t.e.m. 1024. vs
Vermenigvuldiggetal voor teksten in de
serie 11 t.e.m. 499. vt
3. De nummers van de op dit blad vallende
registratiebanden.
Voordat het bladtekenen plaats vindt worden
de registratiebanden, de bladband, de project
band en eventueel de legendaband gecheckt op
syntactische fouten. Het aanwijzen van de fou
ten geschiedt als in III.4. Tevens worden bij
het checken van de registratieband en de pro
jectband de paspunten in een modelcoördina
tenstelsel geprojecteerd op de paspunten in het
RD-coördinatenstelsel. Het computersysteem
drukt de berekende afwijkingen in de volgende
vorm af:
fout 50
fout 50
fout 50
fout 50
fout 50
nr. paspunt
98
101
99
100
afwijking in meters
0.1756
0.1973
0.2138
0.1328
Dit afdrukken geschiedt dus door het vermelden
van een foutennummer, hetgeen niet inhoudt,
dat er fouten zijn gemaakt. Is de afwijking te
groot dan kan het paspunt verworpen worden
(foutieve model- of RD-coördinaten).
Bij het bladtekenen worden de bij het blad be
trokken modellen van hun eigen stelsel over-
bepaald gelijkvormig getransformeerd naar het
stelsel van de Rijksdriehoeksmeting opge
hangen aan de RD-coördinaten van hun pas
punten). Het kader, de bladtitel en het RD-
ruitennet worden getekend met behulp van de
gegevens uit de voorband en de projectband
(zie fig. 10). Het computersysteem tekent de
situatie volgens de registraties in de invoerban-
den; de aansluitingen van twee fotogrammetri
sche modellen worden niet vereffend.
Het inwerken van een naverkenning zou kun
nen geschieden door het aanbrengen van ver
beteringen in de registratiebanden. Echter, het
met een telex verbeteren van een ponsband is
een nogal tijdrovende zaak, zodat het voorlopig
efficiënter geacht wordt de naverkenning met
de hand in te werken. De registratiebanden zijn
dan ook niet volledig, zodat het opnieuw teke
nen op de oorspronkelijke of een andere schaal
of met een andere bladligging weer een onvol
ledige kaart zal opleveren. Het is daarom vaak
efficiënter de traditionele fotografische methode
toe te passen. Het aan registratiebanden toe
voegen van gegevens voor de as- en grenskaar-
tering, waardoor alles in één gang uitgetekend
zal worden, is om dezelfde reden vaak ineffi
ciënt, als die gegevens pas bekend worden wan
neer de naverkenning al manuaal is ingewerkt.
Het automatisch bijtekenen van assen en gren
zen in bestaande kaarten is niet mogelijk, om
dat deze kaarten niet voldoende nauwkeurig op
de drum van de plotter zijn in te passen.
De triangulatie van de relatief georiënteerde
fotogrammetrische modellen kan tijdens of voor
de digitalisering van die modellen plaatsvinden.
Als de triangulatie tijdens de digitalisering
plaats vindt en de analytische blokvereffening is
in het programmasysteem ingebouwd, dan kan
deze vereffening gelijktijdig met de transfor
matie van het model plaatsvinden. Het nadeel
is, dat alle modellen gedigitaliseerd moeten zijn
(de gegevens voor de vereffening zijn anders
niet compleet), voordat met het bladtekenen
begonnen kan worden. Het voordeel is dat
ieder model slechts één keer relatief georiën
teerd hoeft te worden.
Als de triangulatie voor de digitalisering plaats
vindt, worden de modellen eerst na elkaar ge-
trianguleerd, waarna de triangulatiegegevens
met het programma anblok worden verwerkt.
Ofschoon ieder model twee keer relatief geo
riënteerd zal moeten worden, hoeft men met
het bladtekenen niet te wachten totdat het ge
hele project gedigitaliseerd is. In de praktijk
wordt er bij de MD zowel tijdens als voor de
149
1 xpi Ypi
xP2 yp2