staat te Delft als landmeetkundig ambtenaar 3e klasse. Mijn salaris was 129,33 per maand. Dit be drag en de eerste keer, dat ik het ontving, zal ik nooit vergeten. Anderen kregen een baan bij gemeenten om wegenleggers op te maken. Op de rekenkamer van de Meetkundige Dienst za ten toen alleen van der Meulen van de T.H., (die voorzover hij tijd had rekenwerk verrichtte voor de Meetkundige Dienst) en Luiten. Het waren toen voor mij rekenwerkzaamheden voor aerotriangulatie en hoewel we in Wageningen nu niet bepaald met fotogrammetrie waren op gegroeid, gaf dit toch geen grote moeilijkheden. Na enkele maanden rekenkamer stuurde het toenmalige hoofd van de Meetkundige Dienst, Fortuin, me naar buiten, de wei in zoals profes sor Schermerhorn placht te zeggen. Het werd Zuid-Limburg, paspuntbepaling rijksweg num mer 76, Geleen-Heerlerbaan. Uit die tijd date ren onze relaties, meneer de interviewer. Na Limburg volgde Friesland, rijksweg nummer 43, toen het Noord-Hollands kanaal en daarna weer Limburg; na een meting volgt gewoonlijk een grensuitzetting. Vervolgens weer naar Friesland, waar we in 1937 trouwden en de oorlogsjaren doorbrachten. In 1947 werd ik voor de keus gesteld hoofd van de rekenkamer te worden of rayonchef in Arnhem. Ik koos het laatste; twee jaar waterstaatmetingen in Gelderland, maar ook metingen voor de wederopbouw van Nij megen en Venlo. In 1949 overleed het Hoofd van de Meetkundige Dienst, Fortuin, en van der Weele, reeds een aantal jaren plaatsvervangend hoofd van dienst, werd benoemd tot Hoofd van de Meetkundige Dienst. Ik werd als tweede man naast van der Weele naar Delft gedirigeerd. Interv. Als landmeetkundige ambtenaar? R. Neen, als landmeter van de Rijkswaterstaat. Dat zat zo. Met de opleiding Wageningen kon ik het bij de Meetkundige Dienst brengen tot landmeetkundig ambtenaar le klasse. Door alle toestanden in de dertiger jaren was ik geen landmeter van het Kadaster geworden, zoals ik reeds vertelde. Daarvoor diende je een jaar stage te lopen op een bureau van de landmeet kundige dienst van het Kadaster en daarna een examen af te leggen. Ik verzocht in 1941 dit alsnog te doen en werd inderdaad benoemd tot adspirant landmeter van het Kadaster. Het is er niet van gekomen. Schermerhorn slaagde erin de rang van landmeter van de Rijkswaterstaat te creëren en zo werd ik van landmeetkundige ambtenaar bevorderd tot landmeter van de Rijkswaterstaat. Interv. En toen lag de weg naar Hoofd van de Meetkundige Dienst voor u open. R. Theoretisch misschien wel, maar ik heb mij toen nooit met die mogelijkheid bezig gehouden. Het belangrijkste was in die tijd een baan te hebben. Wat je kon worden kwam later. Interv. Hoe was uw positie als tweede man naast van der Weele, die reeds een aantal jaren naast Fortuin met de leiding van de Meetkun dige Dienst had kennis gemaakt. R. Deze verhouding was zonder meer prettig. We hadden de afspraak gemaakt, dat hij naast de algemene leiding voornamelijk de fotogram metrie zou runnen en ik het terrestrische werk, dus de buitendienst en de tekenkamer. Het werd een zeer vriendschappelijke samenwerking. We deden het samen en we leerden van elkaar, hij had ervaring in het geven van leiding, ik had ervaring in de buitendienst. In 1951 behaalde ik de ingenieurstitel door een scriptie over pas- punten. In 1963 tenslotte werd ik, door de benoeming van van der Weele als opvolger van Schermer horn tot directeur van het ITC, hoofd van de Meetkundige Dienst in de rang van hoofdinge nieur-directeur van de Rijkswaterstaat. Interv. Dat was dan in een nutshell uw leven. U heeft, zoals men dat noemt carrière gemaakt. Hebben uw ouders dat nog beleefd? R. Mijn vader wel, mijn moeder was reeds over leden toen ik hoofd van dienst werd. Overigens heb ik de indruk, dat mijn vader het nooit helemaal heeft begrepen, daarvoor lag mijn werk te ver buiten zijn gezichtskring. En wat dat carrière-maken betreft. Ik ben dankbaar, dat ik dit met de toen maar smalle beurs van mijn vader heb mogen bereiken en dan denk ik voor al aan Tienstra en Schermerhorn, die me voor dit werk uit anderen kozen. Interv. Ik krijg wel eens de indruk, dat u een bijzondere belangstelling heeft voor het lagere personeel, met name voor de meetassistenten, die ik u wel eens „mijn jongens" heb horen noemen. R. Dat is mogelijk, ofschoon ik er me niet van bewust ben, dat ik voor de ene categorie van het personeel meer belangstelling heb dan voor de andere. Wel ben ik van mening, dat een meet- assistent geen minder belangrijke figuur is in het produktieproces; hij hoort er doodgewoon bij net als ieder ander. Mogelijk accentueer ik dat onbewust wel eens. Interv. U heeft een unieke positie in ons land als hoofd van een dienst, die niet alleen prak tisch alle facetten van de landmeetkunde beoe fent, maar ook door zijn relaties met de water staat te maken heeft met vele facetten van de civiele techniek en daaraan verwante technie- 155

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1974 | | pagina 31