4. Codering dwarsprofielen.
De gegevens welke op de ponsband moeten
voorkomen behoren steeds uit drie gedeelten te
bestaan, namelijk: de kop, de waarnemingen
van de opnemer, met daaraan toegevoegd een
codering door de tekenaar en het sluitsymbool.
(Zie fig. 14).
De kop moet de volgende vijf gegevens bevat
ten: Het profielnummer (dus bv. de kilometre-
ring), de hoogte van het t.o.v. NAP bekende
punt, de hoogte van dit piket t.o.v. het maai
veld, een constante (het cijfer 1) en een plus-
of minteken.
Een plusteken, als het profiel van rechts naar
links is gemeten en een minteken als het pro
fiel van links naar rechts is gemeten.
De waarnemingen en de toegevoegde codering
zijn onder te verdelen in 5 kolommen: De
bovendraadaflezingen, de onderdraadaflezingen,
de middendraadaflezingen, eventuele afstanden
(met de band gemeten), waardoor de automa
tisch door de computer berekende optische af
standen worden onderdrukt en de coderings
symbolen.
De meest voorkomende coderingssymbolen:
179
code verklaring signatuur
bij het aspunt.
bij het in hoogte bekende punt, als
dit punt buiten het profiel ligt.
bij het in hoogte bekende punt, als
dit punt in het profiel ligt.
achter de tweede waarneming van
elk wisselpunt.
)1 begin verharding t-
)2 einde verharding 7
)3 scheiding verharding I
)4 opgaande muur opstallen, enz.
Afstands
draden
C u,
'J O
T3
O e
Xi O
Midden
draad
V)
0/5 "3
c
.5 u
1 c
Afstand
Code
Punt
Hoogte
t.o.v.
N.A.P.
Opm.
16.250
3.675
0
1
0258
0070
0164
1
0297
0137
0217
)2
0297
0137
0217
2
as
0375
0239
0307
3
1778
1670
1724
4
2447
2351
2399
5
(1238)
(1166)
(1202)
(niet ponsen)
6
hmp. 0.30 mv
1538
1466
1502
1416
1384
1500
3.12
)1
7
0
0
1380
0
)2
8
instr.
1687
1643
1665
9
2425
2369
2397
10
0
0
—0800
0-85
11
0
0
—1200
1.70
12
0
0
—0900
2.55
13
2442
2352
2397
14
1669
1557
1613
(1699)
(1587)
(1643)
15
pen. 0.03 mv
1528
1416
1472
(1558)
(1446)
(1502)
0
15
instr.
1444
1284
1364
4.77
16
1677
1205
1441
17.77
17
buiten
1902
1096
1499
34-27
18
profiel
—1
16250
Fig. 14. Codering dwarsprofielen.