Wanneer het aspunt het in hoogte bekende punt is vervalt de dubbele punt als code en wordt alleen de code vermeld. Het sluitsymbool kan 1 of 2 zijn; 1 be tekent: dit dwarsprofiel is niet het laatste dwars profiel in de band; 2 betekent: dit dwars profiel is het laatste dwarsprofiel in de band. 5. Controle van de waarnemingen en de codering. Als de verponsing van de waarnemingen en de codering heeft plaatsgevonden zijn de water passingen geschikt voor computerverwerking. Allereerst vindt controle van de draadaflezin gen, de volgorde van de gemeten knikpunten en de juistheid van de gebruikte codesymbolen plaats. Het computersysteem produceert een lijst van gevonden fouten, waarop bij lengte profielen ook de sluitfouten in de afstand en in de hoogte voorkomen. Voorbeeld foutenlijst bij lengteprofielen (zie ook fig. 13). km 8.30000 8.40000 (1) 1430 1214 1372 -0.216000000 2-0.307000000 2 (2) 1687 1380 1534 1337 1212 1270 (3) fx +0.349999987 +0 fz +1.000000000 —999 (4) lp -0.264500992 1 (5) Verklaring. (1) De kilometrering van de twee in hoogte bekende aspunten. (2) Hier wordt een fout in de draadaflezingen voor het tweede profielpunt geconstateerd. Ver moedelijk moet de bovendraadaflezing 1530 in plaats van 1430 zijn. Het systeem heeft door deze fout als afstand in dit profielpunt 21.6 m berekend, i.p.v. 31.6 m. Daar de afstand in het derde profielpunt 30.7 m is, klopt de volg orde van de profielpunten niet meer, hetgeen een foutmelding ten gevolge heeft. Om het zoe ken naar de plaats van deze afstandfout te ver gemakkelijken, vermeld het systeem nog de draadaflezingen van het profielpunt (1687 1380 1534), waarbij de tweede afstand (30.7 m) behoort. De afstanden worden vermeld als zgn. „drijvende getallen", d.w.z. als getallen- paren, waarvan het tweede getal het aantal plaatsen aangeeft, dat het decimaalteken van het eerste getal verschuift. Is dit getal positief, dan vindt de verschuiving naar rechts plaats; is dit getal negatief, dan vindt de verschuiving naar links plaats. 180 (3) De draadaflezingen voor het negenentwin tigste profielpunt zijn niet correct; de onder- draadaflezing moet vermoedelijk 1202 zijn. Doordat hier met de band gemeten afstanden zijn ingevoerd is de volgorde van de knikpunten niet verstoord. (4) De sluitfouten in de lengterichting (fx) en in de hoogterichting (fz) in meters en vermeld als drijvende getallen. 5. De hoogte t.o.v. NAP van het laagste pro fielpunt. Deze waarde wordt gebruikt voor het bepalen van de hoogte van de referentielijn in de lengteprofieltekening (zie 1.6). Voorbeeld foutenlijst bij dwarsprofielen (zie ook fig. 14). 16.250000 (1) 1416 1384 1500 (2) 16.300000 (1) asp.?? (3) 16.350000 (1) 0.132000000 2 0.114000000 2 (4) 0408 0294 0351 Verklaring. (1) De kilometreringen van de gecontroleerde dwarsprofielen. (2) De draadaflezingen op het zevende profiel punt van dwarsprofiel 16.250 kloppen niet; de middendraadaflezing moet vermoedelijk 1400 zijn. (3) In dwarsprofiel 16.300 is de codering voor het aspunt vergeten. (4) In dwarsprofiel 16.350 is een fout in de volgorde van de gemeten knikpunten geconsta teerd op de plaats, die aangegeven wordt door de draadaflezingen 0408 0294 0351. 6. Het tekenen van lengte- en dwarsprofielen. Nadat de afleesfouten van de opnemer, de codeerfouten van de tekenaar en de ponsfouten van de telexist zijn verbeterd in de ponsband worden de lengteprofielen, bij aanvaardbare sluitfouten, door het computersysteem getekend op de gewenste schalen, waarbij de sluitfouten automatisch worden ingedeeld. Tevens vervaar digt het systeem een lijst waarop voorkomen de vereffende kilometreringen en hoogten van de aspiketten (fig. 15). Deze hoogten kunnen gebruikt worden om de dwarsprofielen in hoogte vast te leggen. Als de vereffende hoog ten als codegetallen aan de ponsband zijn toe gevoegd, worden de dwarsprofielen proefgete-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1974 | | pagina 12