Tl, 0 i 11 A 3. Het instelkenmerk Het instelkenmerk is een fotografisch diapositief waarop enige concentrische cirkels zijn afge beeld. Het instelkenmerk is gemonteerd in een kruisslede D met micrometer-aflezing (foto 6) en wordt samen met het interferentiepatroon door middel van een loep N bekeken. Op de foto is de apparatuur ten dele uit elkaar genomen om te laten zien dat de elementen uitwisselbaar zijn, door middel van conuspen- nen in de grondplaten C. Deze grondplaten worden, al naar gelang de omstandigheden, vastgeschroefd, gelast of op een fundering in beton vastgezet. Hierdoor is het mogelijk met dezelfde apparatuur op verschillende plaatsen te meten, terwijl men toch een grote nauwkeu righeid (ca. 0,02 mm) behoudt bij het her plaatsen van de elementen. Het pentagoon prisma Het pentagoon prisma biedt bij het aligneren de volgende mogelijkheden: a. De aligneerlijn kan op een bekende plaats 90° worden geknikt. b. Het is mogelijk door het prisma langs de lichtweg te verplaatsen, evenwijdige lijnen te verkrijgen die alle loodrecht staan op de gege ven optische lijn. c. Door het prisma te draaien om de optische as, beschrijft de uittredende lichtstraal een vlak dat loodrecht staat op de optische as. Het enige nadeel van dit optisch aligneersysteem is de onregelmatige breking van het licht, als dit door lucht gaat die niet overal dezelfde tempe ratuur, vochtigheid, druk, ondulatie en refractie heeft. Dit bezwaar geldt uiteraard ook voor de theodoliet; het nadeel komt vooral naar voren bij het meten over grote afstanden, vooral wan neer de uiterst mogelijke precisie wordt ge vraagd. Het principe van bovenstaande methode staat in beginsel bekend als de „aligneermetho- de van prof. van Heel" en is door de Technisch Physische Dienst TNO-TH geschikt gemaakt voor gebruik in de praktijk. Zakkingsmetingen De hieronder te bespreken metingen dienden om de zakking ten gevolge van verticale druk op een stalen paal, te bepalen. Deze paal, die werd geplaatst met behulp van een booreiland met hei-installatie, stond 200 meter uit de oever van de Westerschelde. Op een dijk tegenover de paal werd een meetopstelling gebouwd, wel ke bestond uit drie sondeerpijpen met daarin sondeerstangen die 10 meter diep in de grond stonden (fig. 1). Deze sondeerpijpen maakten een hoek van 120° t.o.v. elkaar. Op de son deerstangen werd een tafel gemonteerd, waarop een theodoliet geschroefd kon worden. Lood recht op de meetrichting werd een Jena niveau geplaatst om de eventuele hoekverdraaiing in deze richting te kunnen waarnemen. Tijdens de meting bleek, dat deze hoekverdraaiing 0,1 mm per meter verliep; dat is dus 20 mm op de 200 meter (gedurende 12 uur meten). Vermoede lijk is dit te wijten aan de invloed van het getij- verschil op het dijklichaam, omdat de tempera tuur constant was. De meetopstelling De zakking van de paal moest met een nauw keurigheid van 1 mm op 200 meter worden bepaald. Het instrument, dat hiervoor gebruikt werd, was de T3 van Wild, waarvan het oplos send vermogen deze nauwkeurigheid toeliet. Op de te meten paal, waar de belasting op kwam, werd in de richting van het instrument een meetmerk gemonteerd, een waterdichte TL- lamp waarop een verdeling is aangebracht (foto lamp diafragma zöneplaat instelkenmerk kijker IO N Foto 6. De gebruikelijke elementen voor het optisch aligneren. SiXl- ><r.\QÖ r-vPCsrs*.CSC.o°CV*V?o AfSTMID m&fttlKL'JK Fig. 1. Situatietekening van te meten punt en meet opstelling. 174

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1974 | | pagina 6