J-
.J
2. Automatische verwerking.
De automatische verwerking van profielwater
passingen is voor wat betreft lengteprofielen
vastgelegd in het programma X-300 (oktober
1965) en voor wat betreft dwarsprofielen in de
programma's X-302 en X-303 (oktober 1965).
De programmeertaal is Simple Code en het ge
bruikte computersysteem het XI-systeem met
de drumplotter CalComp 663. De in deze pro
grammaserie vastgelegde procedure vereist een
codering van de waterpassing, die bestaat uit
het toevoegen aan de waarnemingen van enkele
codegetallen en symbolen, waarna de waar
nemingen en de codering op 5-kanaals pons
band worden vastgelegd.
Alvorens over te gaan tot het be
spreken van deze codering, is het
nodig eerst te verklaren waarom
hier gebruik gemaakt is van nogal
vreemdsoortige symbolen, zoals
en (zie 1.3 en 1.4), in-
plaats van meer voor de hand lig
gende lettercombinaties (zie 1.7).
Doordat gebruik gemaakt wordt
van 5-kanaals ponsband (Teleprin
ter Code; zie deel I fig. 1) zijn 25
32 verschillende combinaties
van ponsgaatjes mogelijk. Dit is te
weinig voor de character-set (voor
raad tekens) van een telex, die uit
49 tekens en 5 zogenaamde control-
characters bestaat. Men heeft de
character-set nu opgesplitst in let-
tersymbolen, cijfersymbolen en de
control-characters. Twee van de
control-characters zijn figures-shift
(cijferteken) en letters-shift (letter
teken).
Als in de ponsband een figures-shift voorkomt,
dan worden de volgende characters opgevat als
cijfersymbolen; komt er een letters-shift in de
ponsband voor, dan worden de volgende cha
racters opgevat als lettersymbolen. De Simple-
Code programma's maken echter gebruik van
inleesroutines, die alleen cijfersymbolen kunnen
verwerken. Hierdoor was het in de procedure
niet mogelijk om lettersymbolen te gebruiken.
Voor de codesymbolen moesten de overblij
vende cijfersymbolen worden gebruikt; dit zijn
de leestekens.
3. Codering lengteprofielen.
De gegevens welke op de ponsband moeten
voorkomen behoren steeds uit drie gedeelten te
bestaan, namelijk: de kop, de waarnemingen
van de opnemer, met daaraan toegevoegd een
codering door de tekenaar en het sluitsymbool.
De kop moet de volgende vijf gegevens bevat
ten: De kilometrering van één van de eerste
punten, de hoogte t.o.v. NAP van dit punt, de
kilometrering van één van de laatste punten, de
hoogte t.o.v. NAP van dit punt en een constante
(het cijfer 1). (Zie figuur 13).
De waarnemingen en de toegevoegde codering
zijn onder te verdelen in 5 kolommen: De bo-
vendraadaflezingen, de onderdraadaflezingen,
de middendraadaflezingen, eventuele afstanden
(met de band gemeten), waardoor de automa
tisch door de computer berekende optische af
standen worden onderdrukt en de coderings
symbolen.
Afstands
draden
C t,
0J u
-O
O c
_o o
Afstand
Baak
aflezing
■»-» V)
S
3 a
a. s
rechts
Hoogte
t.o.v.
N.A.P
Opm.
hgt.viz.l.
0258
0070
18.8
1
0164
3.728
vl. 3.892
0297
0137
16.0
2
0217
3.675
0375
0239
13.6
3
0307
3-585
1778
1670
10.8
4
1724
2.168
2447
2351
9.6
5
2399
1.493
1238
1166
7.2
6
1202
2.690
hmp. 030 mv
1416
1384
3.2
7
1400
2.492
0
8
1380
2.512
instr.
1687
1643
4.4
9
1665
2.227
2425
2369
5.6
10
2397
1.495
2442
2352
9.0
11
2397
1.501
1699
1587
11.2
12
1643
2.249
pen 003 mv
1558
1446
X
12
1502
2.249
vl 3.751
1444
1284
X
13
1364
2.387
instr.
1677
1205
X
14
1441
2.310
buiten
1902
1096
X
15
1499
2.252
profiel
16.250
Nrd
5 3 s s e s
Dw pr, 16250
&OQ.NAP
Afstand u't
het nulpunt
Fig. 12. Voorbeeld manuale verwerking dwarsprofiel-
waterpassing.
177