De nieuwe theorie die in het Engels de naam plate tectonics" draagt zoekt de oorzaak van het schuiven van de platen in langzame stromingen in het mantelgesteente, de zg. con- vectiestromen. Deze stromingen zouden aan de oppervlakte van de mantel de relatief dunne drijvende platen meesleuren (fig. 7). Om u een idee te geven van de verhoudingen van zo'n plaat: een plaat van 10.800 km bij 8.400 km met een dikte van 40 km wordt op schaal 1 40.000.000 voorgesteld door een blocnote karton van 27 x 21 cm en een dikte van 1 mm. De echte plaat is natuurlijk door de bolvorm van de aarde veel meer gebogen dan ons kar tonnetje. Na deze „bewegingen op grote schaal" zullen we nog twee typen bodembeweging van veel kleinere uitgebreidheid behandelen. In Scandi navië en Finland en ook in Canada wordt een soort opwelving van de aardkorst geconstateerd zonder dat dit met breuken gepaard gaat. Men zoekt de verklaring in de extra belasting van de aardkorst door de kilometers dikke ijslaag in de laatste ijstijd. De korst zou onder dit gewicht wat dieper in de mantel zijn weggezakt (drij vend evenwicht!). Nadat het ijs zo'n 10.000 jaar geleden vrij snel wegsmolt kwam de korst weer omhoog drijven zoals een kano omhoog komt als de inzittenden uitstappen. Dit proces, de zg. postglaciale rijzing, gaat nog steeds door (fig- 8). Ook hier zoekt men dus de verklaring van het verschijnsel in processen in de mantel. Als de korst in Scandinavië omhoog komt moet aan de onderzijde materiaal in de mantel daar naar toe stromen; dat moet dan aan de omliggende gebieden worden onttrokken. Aldus meent men de daling van het gebied waarin ons land ligt te kunnen verklaren. Er is nog een type bodembeweging, die over nog kleinere gebieden optreedt, en die niet ver oorzaakt wordt door processen in de mantel maar door het optreden van een merkwaardige diersoort: de mens. Zo komen ook in Neder land op kleine schaal plaatselijke bodembewe gingen voor die veroorzaakt worden door de activiteiten van de mens: indijking, bemaling van polders, winning van steenkool of aardgas en dergelijke. U zult begrijpen dat deze bewe gingen slechts onbetekenend zijn in vergelijking met datgene wat de natuur presteert. Niettemin zijn ze in een land als Nederland met een zo kwetsbare positie ten opzichte van de zee wel degelijk van belang. 3. Om een beweging te karakteriseren moeten we de richting en de snelheid kennen. De rich ting kan horizontaal (verschuiving) of verticaal (rijzing of daling) zijn of een combinatie daar van. De snelheid wordt berekend uit twee onderdelen nl.: een afstandverandering gedeeld door een tijdinterval. Bijv.: een auto die beweegt over een afstand van 160 km in 2 uur heeft een snelheid van 80 km per uur. In formule: 160 km 2 uur 80 km uur Op deze wijze bepalen we ook de snelheid van de bodembewegingen, alleen zijn deze snel heden wel erg veel kleiner, meestal in de buurt van 0,1 mm per jaar tot 100 mm per jaar. Dit lijkt erg weinig maar vergeet niet dat de aarde „de tijd heeft". Een beweging van 1 mm per zz. Mantel Figuur 7. Convectiestromen in de mantel en beweging van de platen. (Verticale doorsnede). Korst a. Evenwicht Figuur 8. b. Daling a. vóór de ijsbedekking b. daling t.g.v. ijsbelasting c. evenwichtstoestand met ijs c. Evenwicht d. Rijzing e Evenwicht d. postglaciale rijzing na afsmelting e. eindstadium, evenwicht als bij a. (Verticale doorsnede). 216

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1974 | | pagina 12