jaar levert in 10.000 jaar een afstand van 10
m en in een miljoen jaar 1 km. Een belangrijk
probleem is de omstandigheid dat een beweging
niet altijd geleidelijk verloopt maar vaak met
„horten en stoten" gaat. Een praktijkvoorbeeld:
ik rijd met de auto van Leidschendam naar
Delft, een afstand van 11 km die in 17 minuten
wordt afgelegd. De gemiddelde snelheid is dus
11 km km
17 min. uur
Op de snelheidsmeter lees ik echter maar af en
toe even 39 km/u af; wel gedurende langere
perioden 0 (bij een stoplicht), 50, 60 en 80
km/u. Het antwoord op de vraag: „hoe groot is
de snelheid" is dus afhankelijk van de meet
methode en van de periode waarover de meting
wordt verricht. Dit probleem komt ook bij het
meten van bodembewegingen met behulp van
verschillende methoden aan de orde. Tenslotte is
er ook bij de meting van de bodembewegingen de
grote strijdvraag: welk van de twee ten opzichte
van elkaar bewegende delen van de aardkorst
is „vast" en welk beweegt? Het is ermee als de
reiziger die in het donker op een station uit de
trein kijkt naar een andere trein op het naast
liggende spoor. Op een gegeven moment zal hij
constateren dat de andere trein gaat rijden,
maar dan kan het heel goed zijn dat deze waar
neming achteraf fout blijkt te zijn en dat het
zijn eigen trein was die ging rijden (in tegen
gestelde richting). Wij kunnen daarom bodem
bewegingen slechts relatief bepalen. We zullen
nu nagaan hoe bodembewegingen worden ge
meten.
4. De voor ons meest voor de hand liggende
methode is de geodetische. Het principe is een
voudig: meet een afstand of hoogteverschil,
wacht een tijdje (10, 20, 100 jaar), meet dan
de afstand opnieuw. Bepaal de afstand- of
hoogteverandering, deel deze door de „wacht
tijd" en men heeft de snelheid van de bodem
beweging.
Voorbeeld: de peilmerken 52C-63 en 52C-64
liggen aan weerszijden van de Peelrandbreuk
op een onderlinge afstand van ongeveer 1 km.
In 1926 bedroeg het hoogteverschil 2,223 m,
in 1964 was dit opgelopen tot 2,235 m, dus 12
mm meer. De snelheid van de verticale bodem
beweging aan de Peelrandbreuk bedraagt daar
12 mm
dus 0,3 mm per jaar.
Op een soortgelijke wijze kan men horizontale
bodembewegingen berekenen door op verschil
lende tijdstippen afstanden te meten door middel
van invardraden, driehoeksnetten of geodime-
ters. De horizontale beweging langs de San
Andreas Fault bij Hollister in Californië werd
met deze methode op 12 mm per jaar bepaald.
De geodetische methode heeft een paar belang
rijke eigenschappen. Ten eerste weten we vrij
precies wanneer de metingen plaats vonden.
Misschien niet op een dag, maar zeker wel op
een maand of een jaar nauwkeurig. Ten tweede
zijn de punten waartussen de metingen plaats
vonden zeer goed gedefinieerd: bijv. de boven
kant van onze NAP-bouten. De derde eigen
schap van de geodetische meting is de relatief
korte tijdsduur die tot nu toe kan worden over
brugd: afhankelijk van het bestaan van oude
metingen, meestal hoogstens 100 jaar. De vier
de eigenschap is de hoge nauwkeurigheid van
de geodetische meting. De nauwkeurigheid van
ons resultaat is afhankelijk van de oude en de
nieuwe meting. Aangezien de hulpmiddelen
steeds verfijnder worden is de mindere nauw
keurigheid van de oude meting meestal bepa
lend voor het uiteindelijk resultaat. De nauw
keurigheid van onze geodetische metingen is
vaak sterk afhankelijk van de afstand tussen de
beschouwde punten. De 12 mm hoogteverande
ring tussen de beide NAP-bouten bij de Peel
randbreuk is slechts aan te tonen wegens de
korte afstand; over de afstand van Groningen
tot Maastricht zou dat niet lukken. Als de
meetnauwkeurigheid onvoldoende is om de be
weging te kunnen aantonen zit er maar één
ding op: geduld hebben en wachten tot de ver
kregen verschuiving zo groot geworden is dat
hij wèl aantoonbaar is.
Een bijzondere geodetische meting is de be
paling van de gemiddelde hoogte van de zee
spiegel met behulp van een peilschaal. In de
loop van de jaren kan bijv. blijken dat de ge
middelde zeespiegel stijgt t.o.v. het nulpunt van
onze peilschaal de peilschaal daalt t.o.v.
de zeespiegel!). Deze metingen zijn voor de
bepaling van bodembewegingen van groot be
lang. Hier geldt niet de eigenschap dat onze
beide punten nauwkeurig zijn gedefinieerd,
want „de gemiddelde zeespiegel" is een vrij
vaag gedefinieerd vlak.
Een andere bijzondere geodetische meting is
erop gericht om de hellingsverandering van gro
te blokken van de aardkorst met zeer nauw
keurige middelen op een klein deel van zo'n
blok te bepalen. Soms gebruikt men hiervoor
de hydrostatische methode met zeer verfijnde
afleesapparatuur zoals bijv. in Quenast ten zui
den van Brussel. Bij de nagestreefde nauwkeu
righeid krijgt men te maken met storende fac
toren als bijv. getijkrachten die ook de aard-
217
3 o jcicir