verboden voorraden gecontroleerd. Zelfs het
bezit van een werk, dat ketters werd genoemd,
was voldoende reden, om de wreedste straffen
toe te passen. Natuurlijk waren de lotgevallen
van de Antwerpse drukkers slechts een klein
onderdeel van de vreselijke strijd, die daar en
elders de hele 16e eeuw woedde.
Ook Plantijn werd verschillende malen ver
dacht, hoewel niet steeds terecht. Op 28 april
1562 werd zijn have en goed op bevel van
Margaretha van Parma door de markgraaf ver
kocht. De inventaris van het verkochte is be
waard gebleven. De 20000 gulden, die na be
taling van de schulden restten, werden aan hem
teruggegeven toen hij zich had vrijgepleit. Tij
dens deze beroering was Plantijn echter in
Parijs. Hij bleef daar 2 jaar. Nadat hij in 1563
teruggekeerd was, werd hij al spoedig weer ver
dacht (gemaakt). Men vermoedde, dat hij sym
pathiseerde met de gereformeerden.
Met verschillende vrienden richtte hij toen een
vennootschap op. Door de gerechtelijke ver
koop was hulp van anderen nodig geworden.
Reeds in 1567 maakte hij een einde aan zijn
deelgenootschap, zogenaamd omdat de meeste
medevennoten niet rechtgelovig katholiek wa
ren. (En inderdaad kwamen enkelen van hen
voor op de lijst van Francesco Pays en het
kwam zover, dat men ook Plantijn's naam op
deze lijst aantrof. De Van Bomberghes b.v., die
Plantijn meermalen hielpen, waren reeds ge
vlucht. Het doet tweeslachtig aan als men con
stateert dat Plantijn aan Jean Mofflin verklaart,
Cornelis van Bomberghe losgelaten te hebben,
zodra hij diens calvinistische sympathieën
merkte.
Ook al meent prof. Max Rooses uit Plantijn's
toetreden tot godsdienstige broederschappen
van Niclaes en Hiël te moeten afleiden, dat
hij inderdaad „ketter" was, het lijkt geen bewijs
voor diens niet-katholiek zijn. Tenminste: de
leiders noemden zich verkleefde volgelingen
van de paus van Rome en de Spaanse god
geleerde Arias Montanus brengt hulde aan
Hiël. Ook brieven van zijn kinderen aan een van
die sekten wijzen er op, dat hij de katholieke
kerk verdedigt: hij noemt de „ketterse lering"
zelfs een „poison". Maar in hoeverre heulen
met de vijand in die vreselijke tijd onvermijde
lijk was is nu moeilijk te beoordelen.
De Biblia Regia (Antwerpse veeltalige bijbel of
Polyglotta)
Reeds sedert 1566 dacht Plantijn over de groot
scheepse onderneming om deze beroemde bijbel
samen te stellen. Daartoe trad hij met de
Spaanse koning in verbinding. In 1568 kwam
Montanus (als huiskapelaan van de koning) te
Antwerpen de drukproeven nazien. De ruim
16000 vellen perkament voor de 13 luxe
exemplaren, bestemd voor de koning, kwamen
uit Holland. In 1572 was het achtste en laatste
deel voltooid. Plantijn kreeg een privilege be
treffende druk en verkoop voor verschillende
landen. Op gewoon papier kostte het hele werk
70 gulden, op papier royal a l'aige 100 gulden.
Door de hoge uitgaven moest Plantijn in 1572
reeds van verschillende personen geld lenen.
En in 1576 zat hij financieel aan de grond.
Philips II had andere zorgen dan Plantijn aan
de beloofde contanten te helpen. In 1581 ver
kocht hij zijn winkel in Parijs voor de helft
van de geschatte waarde. Er werkten toen nog
slechts 15 van de 22 persen. Nog in 1583 her
innerde hij de koning tevergeefs aan zijn niet-
nagekomen beloften. Het aantal medewerkers
daalde in 1584 tot 60.
Het oordeel van de Plantijns over de arbeiders
en de toenmalige arbeidsvoorwaarden
Het oordeel van Plantijn en van zijn opvolger
Jan Moretus over de arbeiders was zeer on
gunstig: „Ze zijn gewoonlijk boosaardig en wei
nig te vertrouwen Het is voorgekomen, dat
hij (Plantijn) allen buiten zijn werkplaats joeg.
Onverschilligheid en dronkenschap kwamen
veel voor. Ze werkten alleen als er toezicht was.
Ze vierden de maandag als feestdagenz.
Volgens prof. Pirenne gebruikte Plantijn 22
persen. Hij had 160 werkers in zijn dienst.
Alleen aan de „Polyglotta" werkten dagelijks
40 man. In 1570 getuigde Montanus van zijn
vriend Plantijn, dat hij nooit iemand ontmoet
had, die meer bekwaamheid verenigde met meer
goedheid... Wel 1500 werken kwamen uit
zijn werkplaatsen, van grote folianten tot minia-
tuur-zakkalenders. Onder zijn medewerkers
vinden we verscheidene tekenaars en graveurs,
die tot de beste kunstenaars van Zuid-Neder
land behoorden. Zelfs Rubens werkte aan
prachtuitgaven mee. Nogmaals: in de periode
15671576 lag de hoofdbedrijvigheid voor
namelijk in de uitgave van godsdienstige wer
ken.
De arbeiders vormden een „kapelle" of „ka
mer". Deze „kamer" kende een wet, bestaande
uit: een prins of kapitein, zeven schepenen,
twee procureurs, een secretaris en een busmees-
ter. De gezel bracht zijn klachten voor de
„wet". Schuldigen werden meestal gestraft met
geldboeten. De grieven werden geboekt in een
klachtenboek. Om de waarheid te staven moest
men brood en zout eten het edere offam
judicialem). Men geloofde, dat men kwade ge-
253