en na splitsing in reëel en imaginair deel:
AJnJ„ +C°^AIij
sin
Schrankingstransformatie naar een basis r - s:
A z'j A Zi A_z, A z,
Is het voor de fabrikant van een zelfredu-
cerende optische afstandmeter mogelijk
om de vermenigvuldigconstante precies
gelijk aan 100 te maken? Welke moeilijk
heden komen hierbij voor deze fabrikant
naar voren?
Wat voor bezwaren geeft het in de prak
tijk als de vermenigvuldigconstante des
ondanks niet precies gelijk aan 100 blijkt
te zijn?
Hoe kan één en ander ondervangen wor
den en welke complicaties zouden zich
daarbij kunnen voordoen?
1. Bij een meting met de RDH blijkt de terrein
situatie zodanig te zijn dat de detailpolygo
nen (met Z 34 L) op een afstand van 250
m ten opzichte van elkaar gelegd moeten
worden. De minimum zijdelengte van deze
polygonen is 40 m, terwijl het terrein (met
een A d van 8 cm) maximale gebroken voer-
stralen nodig maakt van 150 m.
a. Hoe lang mogen deze polygonen worden
volgens de verkenningsregels van de
H.T.W.?
b. Stel dat de terreinsituatie het uit prakti
sche overwegingen niet nodig maakt dat
van deze maximum lengte gebruik ge
maakt wordt, maar dat de hogere orde
opvangpolygonen op een afstand van 7
hm van elkaar komen te liggen. Hoe
groot is dan met bovenstaande gegevens
de toeslagwaarde van Ad voor deze poly
gonen in de verkenningsformules?
2
c. Wat is de Ad-toeslag op din de ver
kenningsformules van de detailpolygonen?
d. Welke voordelen heeft de voorgaande
wijze van verkennen van een grondslag?
Kan dit onbeperkt worden voortgezet? In
welk stadium zou tot een compromis ge
komen dienen te worden tussen theorie
en praktijk?
2. Geef op onderstaande vragen een kort, maar
goed gemotiveerd antwoord:
a. Wat zijn de belangrijkste praktische voor-
en nadelen van elektronische afstandme
ters die met radio- en lichtgolven wer
ken? Zet bij deze opsomming beide typen
instrumenten vergelijkenderwijs naast el
kaar.
b. Waarom wordt bij een primaire trigono
metrische hoogtemeting in heen- en te
ruggang gemeten? Waarom dient boven
dien deze heen- en terugmeting zoveel
mogelijk gelijktijdig te geschieden?
3. De punten 1, 2 en
3 in bovenstaande
figuur (met s12
s.,0 1 km en
30Ck', (p23
0*0 hebben de
volgende variantiematrix (in cm-):
y_>
ya
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
x2
0
0
36
-6
0
0
0
0
-6
36
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
I. Bereken de hoofdassen en draaiingshoek
7_ t.o.v. de y-as van:
a. de absolute- of puntstandaardellipsen
van 1, 2 en 3.
b. de relatieve standaardellipsen van
1-2, 2-3 en 3-1.
c. de standaardellips van 1 t.o.v. de ba
sis 2-3 (punten 2 en 3 afwijkingloos).
Geef van deze standaardellips een
schets op schaal in de A '23.
II. Beredeneer hoe en waarom de stan
daardellips van I.e. geïnterpreteerd kan
worden als „de standaardellips van een
a-grootheid". Welke a-grootheden ko
men hiervoor in aanmerking?
Bereken alnv en aa behorend bij de jt-
grootheden uit de vorige vraag (voor de
ze berekening mag gebruik gemaakt
worden van een numerieke methode en/
of grafische bepaling m.b.v. de schets uit
I.e.).
Uitgaande van polygoon 3, 4, 5
wordt een punt 1 ingesneden. Gemeten zijn
de lengten (h, constant): s34, s45, s14 en
s13. De drie eerstgenoemde lengten zijn onge
veer 1414 m en de laatste ongeveer 2000 m.
llJ
a COS cpij
Ajpy
ij
'u
<(i' A v,
At
=>23
q>2i
xt
yi
X2
x3
X1
yi
y2
x3
y 3
4.
258