zen uit te delen of scholen op te richten en in stand te houden. Stond over dit soort zaken niets in de stichtingsbrief vermeld dan bepaalde de bisschop de taak van de vicaris zodat vol daan werd aan het Rooms Canonieke recht: beneficum datur propter officium. In de stich tingsbrief werd tevens geregeld wie de eerste vicaris zou worden. Daar het voor die tijd on denkbaar was dat een fundateur van een vicarie via zijn stichtingsbrief een geestelijke in het bedieningsschap van een altaar kon aanstellen, was in het Rooms Canonieke recht bepaald dat de stichter een priester aan de bisschop kon voorstellen, opdat deze laatste de voorgestelde geestelijke in het vicariaat kon aanstellen en hem in het bezit der benificie (stipendium) zou stellen. De bisschop kon deze confirmatie (be vestiging van een voorstel) alleen weigeren in geval de stichter hem een onwaardige voor het ambt of bediening zou voorstellen. Indien de geestelijke overheid een dergelijke stichting be krachtigde, ontving de stichter rechten in de kerk waar de vicarie was gevestigd. Deze rech ten konden bestaan uit onder meer het juris patronatis laicalis en jus presentations, of wel het lekenpatroonsrecht en het recht van presen tatie (Ten onrechte ook wel collatierecht ge noemd). Het laatste hield in dat de stichter (patroon) of zijn erfgenamen bij het openstaan van het vicariaat een andere priester aan de bisschop konden voorstellen, die, zo hij aan het vereiste voldeed, door de bisschop in het bezit der beneficie moest worden gesteld. Uit oude gegevens is gebleken dat ten aanzien van het vicarie-patroonsrecht een onderscheid moet worden gemaakt tussen juris patronatis laicalis en juris patronatis ecclesiastici. Het doel van beide rechten was hetzelfde, doch het verschil in karakter kwam hoofdzakelijk tot uiting in het beheersrecht van een vicarie. Voor dit ver haal is het alleen belangrijk te weten dat na de hervorming dit onderscheid in patroonsrecht erg belangrijk zou worden in verband met de be steding van de vicarie-gelden. Het beheer van een vicarie De vicaris (possesseur) trad op als tijdelijk beheerder der vicarie-goederen. Dit beheer was vrij beperkt, omdat de goederen slechts ver pacht en niet vervreemd of belast konden wor den met een zakelijk recht. Immers de vicarie moet als een zelfstandig rechtspersoon worden beschouwd en het is deze stichting die het eigendom van de afgestane goederen verkreeg. (Vicarie-goederen werden ook wel memorie goederen, capellanie-goederen of prebenden genoemd). Toezicht op de taakuitvoering van de vicaris De stichter had het recht om samen met de pastoors en kerkvoogden, dan wel het kapittel, toezicht te houden op de taakuitvoering van de vicaris. Op deze wijze werd zekerheid verkregen of de vicaris zich hield aan de werkzaamheden zoals deze in de stichtingsbrief waren omschre ven. Verandering in de rechtspositie van de vicariën In de feitelijke positie van de vicariën kwam een aanmerkelijke verandering door de hervorming. Als gevolg van de Unie van Utrecht van 23 januari 1579 en de resolutie der Staten-Gene- raal van 1 juli 1581, werden de Soevereine Staten der onderscheidende provinciën gemach tigd om „te mogen disponeren van geestelicke goederen in hun quartier gelegen ende aldaar gefundeert, gelick sij naer redelicheijt sullen bevinden te behoren". De rooms katholieke kerken kwamen nu buiten de macht van haar geestelijkheid, met als gevolg, dat deze geeste lijken in die kerken niets meer te verrichten hadden. De vruchten der vicariën konden daar door niet meer dienen tot het onderhoud van de priesters. Aan die gelden werd door de Soe vereine Staten der onderscheidene provinciën een andere bestemming gegeven. Elke provincie ging daarbij op een geheel andere wijze te werk, echter met één gemeenschappelijk doel, namelijk de bestemming der vicariën te ont trekken aan de wil der fundateurs. Zodoende werd aan de gelden uit ecclesiastieke vicariën een bestemming gegeven naar de toen heersende geloofsopvatting. Gezien het feit dat deze gel den indertijd dienden als stipendium, is het aan nemelijk dat dit de reden was om deze gelden aan predikantstraktementen te besteden. Ten aanzien van de laicale vicariën werd bepaald dat slechts eenderde gedeelte uit de inkomsten van die goederen zou worden besteed ten be hoeve van de predikanten. Dit gedeelte van de inkomsten werd gewoonlijk de tertiën genoemd. Het resterende gedeelte van de inkomsten uit die goederen kwam ter dispositie van de patro nen of collatoren, jongens of scholieren. De rechtspositie van de vicariën na de hervor ming De hervorming gaf wel verandering in de beste ding van de vruchten der vicarie-goederen, maar het lekenpatroonsrecht bleef bestaan, daar dit een bijzonder recht was, dat bijzondere per sonen door fundatie, erfenis of op andere wet tige wijze hadden verkregen. Zelfs in de eerste jaren van de hervorming was men de mening toegedaan dat dit recht onaangetast moest blij- 4

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1975 | | pagina 4