MD zou naar aller mening toch maar een tijdelijke
dienst zijn. Meermalen werd ons te verstaan gegeven,
dat we niet moesten aarzelen een andere baan te
kiezen als de gelegenheid zich voordeed. De tijd was
rijp voor een (nog) pril overlegorgaan binnen de MD.
Zulke dingen komen gewoon op je af in de evolutie
van een dienst en dan was ik wel zo, dat ik er (ook
wel eens te voorbarig) indook. In de verdere evolutie
werd de verhouding contactcommissie-dienstleiding
harder en in deze evolutie past ook weer de dienst
commissie, die weliswaar niet binnen de MD werd
ontwikkeld, maar toch wel in de lijn van de maat
schappelijke evolutie ligt. Voor de contactcommissie
is nauwelijks een taak meer, de MD heeft er wel mee
voorop gelopen. De huidige taak van de contact
commissie kan even goed worden overgenomen door
een personeelsvereniging. In de lijn van de genoemde
evolutie heeft ze haar taak volbracht en voor belang
rijke sociale verbeteringen gestreden als reis-, verblijfs-
en verhuiskostenvergoedingen en nog veel meer; kort
om ze heeft een zeer belangrijke rol gespeeld in de
emancipatie van de MD.
Zoals in de aanhef al werd gememoreerd ben je een
van de grondleggers van het NGL geweest. Ik heb
wel gehoord, dat dat nogal wat voeten in de aarde
heeft gehad. Is daar niet het een en ander van te
vertellen, dat waard is aan de vergetelheid ontrukt te
worden
Het NGL is eigenlijk het resultaat van een overeen
komstige evolutie op een ander terrein. Professor
Schermerhorn zond ons zonder aarzelen de wei in
(zoals hij dat placht te noemen). We hadden behalve
een dosis brutaliteit en veel enthousiasme weinig om
in te brengen in het landmeetkundige wereldje van
toen. dat ons dan ook niet met fanfares stond op te
wachten. Inmiddels had echter toch maar de metende
niet-academicus zijn intrede gedaan en met vallen en
opstaan wist hij zich te handhaven. Progressieve aca
demici, waarvan ik vooral de latere Ingenieur-Verifi
cateur van het Kadaster, Sanders, wil noemen, destijds
Hoofd van het Bureau Samenwerking Rijkswaterstaat
in Utrecht, leerden ons al metende en vooral hard en
lang werkende, de fijne kneepjes van het vak. Zo
groeide de lagere of als u wilt middelbare land
meetkundige. Om een lang verhaal kort te maken,
gemeentelijke en provinciale landmeetkundige diensten
werden opgericht, soms met een academicus als hoofd
van dienst, maar altijd met landmeetkundig personeel
uit lagere regionen, ook van het Kadaster. De Neder
landse Landmeetkundige Federatie organiseerde de
NLF-examens, de HTS in Utrecht leverde de eerste
erkende landmeetkundigen op middelbaar niveau. Te
gen het einde van de vijftiger jaren liepen er reeds
honderden niet academisch gevormde landmeetkundi
gen met jalons, baken, meetbanden, theodolieten en
waterpasinstrumenten in de wei. Ze hebben het niet
gemakkelijk gehad, maar hun zelfbewustzijn was ge
groeid en ze waren niet alleen niet meer weg te
denken uit de landmeetkundige wereld, maar ze waren
ook geaccepteerd. Weer was er een evolutie op gang
gekomen en weer lag er een uitdaging. Wetenschap
pelijk gesproken stelde het nog niet zoveel voor; de
uitdaging was een grote club te vormen met een eigen
wetenschappelijk tijdschrift op middelbaar niveau en
daarmee naar buiten te treden. Er waren drie vere
nigingen om te bundelen. In TAK waren reeds vele
jaren de eerdere tekenaars van het Kadaster verenigd,
nu de landmeetkundig en technisch ambtenaren. TAK
behartigt als vakbondsvereniging ook de sociale belan
gen van haar leden. De VVL verenigde merendeels de
landmeetkundigen. NLF gaf een gestencild blaadje uit,
maar was overigens een gezelligheidsclub. De MD kon
met haar contactcommissie en mededelingenblad nau
welijks een vereniging worden genoemd. Het orgaan
van TAK was het enige reële tijdschrift. Als die ge
noemde grote club iets zou worden, moesten wel alle
drie verenigingen meedoen. TAK was de vereniging
met verreweg het grootste aantal leden maar voelde er
weinig voor haar status van vakbondsvereniging met
een eigen orgaan prijs te geven. De sociale belangen
van de leden van VVL en MD lagen in een geheel
andere hoek (Rijkswaterstaat, Provincie, Gemeente,
cultuurmaatschappijen, NS, ingenieursbureaus), zodat
van meet af vaststond, dat de nieuwe club louter een
wetenschappelijke doelstelling moest hebben, wilde de
opzet slagen. Ik herinner me, en deze onthulling kan
na zoveel jaren nu geen kwaad meer, dat ik na de
definitieve weigering van TAK verklaard heb, dat ook
zonder TAK de club er zou komen en dat ik reeds
tal van advertentiecontracten had afgesloten met aan
nemers, die voor Rijkswaterstaat werken uitvoerden.
TAK zou er dus buiten staan. Het was bluffen, maar
het hielp, het NGL werd opgericht met drie deel
nemende verenigingen.
Geodesia verscheen, er kwamen congressen, cursussen
en tentoonstellingen; Jan Rietveldt werd de eerste
eminente voorzitter en ik heb wel voor advertenties
gezorgd, maar niet van aannemers. Een verdere evo
lutie diende zich aan, een fusie met de NLF. Professor
van der Weele was de grote promotor. Het lukte niet,
of moet ik schrijven (nog) niet. De tijd zal het leren.
Het komt mij voor, dat je een man bent met nogal
uitgesproken meningen, die het bovendien niet schuwt
zijn niet onaanzienlijk gewicht in de schaal te werpen
om zijn zin te krijgen. Dat zal allicht we! eens ten
koste van een vriendschappelijke verstandhouding ge
gaan zijn. Had je het daar dan moeilijk mee? En in
de denk ik) zeldzame gevallen dat jij het was die aan
het kortste eind trok, wax je dan een „goede verlie
zer"?
Dat is wel zo, ik ben wel iemand, die zijn zin tracht
door te drijven. Als het de eerste keer niet lukt, blijf
ik wel doordouwen. Ik zal me er in eerste instantie
ogenschijnlijk mee verzoenen, maar toch mijn tijd
afwachten en nieuwe en betere argumenten verzame
len. Geduld om opnieuw te beginnen kan ik wel
opbrengen. Je hoort toch wel eens van anderen:
„geef hem zijn zin maar, hij houdt toch niet op". Het
ligt kennelijk in de aard van 't beestje. Toch zal ik
(voor mijn gevoel) geen onredelijke dingen doordrij
ven, maar als ik iets onfatsoenlijks of onrechtvaardigs
tegen kom, bijt ik me er wel in vast en laat niet gauw
los. Ik meen niet, dat vriendschappelijke verhoudingen
daar onder hebben geleden. Als je zoiets met tact doet
en elkaar overigens wederzijds respecteert, zit er een
sportief element in. Elk mens heeft zijn gebruiksaan
wijzing, maar deze wordt je niet overhandigd en toch
moet je haar trachten te lezen.
!k heb de indruk dat er onder de gepensioneerden
collega's zijn, die met een zekere bitterheid op hun
loopbaan terugzien. Hoe verklaar je dat, en is daar
naar jouw mening iets aan te doen?
Ik heb eens ergens gelezen: „Pech bestaat niet, stom
geluk wel". Je kunt er bij een borrel wel eens een
nacht over praten of hier een kern van waarheid in
zit. Het zou dan moeten betekenen, dat je die zoge
naamde pech alleen aan jezelf te wijten hebt. Hiermee
is je vraag echter niet beantwoord. Ik heb weinig pech
gehad in mijn leven, wel veel stom geluk. Zoveel
stom geluk, dat ik bij moeilijke beslissingen die ge
luksfactor incalculeerde. Ik ben zeker niet verbitterd
als ik op die 45 jaar landmeterij terugzie, integendeel,