vingen in het verre verleden meer verwoestingen
heeft aangericht dan in het meer nabije verle
den. Het bodempatroon van de bodemkaarten
is in overeenstemming met deze hypothese.
Suffossie („ondermijning")
De kans, dat zich in de nabije toekomst aard
schokken voordoen in Nederland, die massa
bewegingen zouden kunnen veroorzaken, wordt
door spreker bijzonder laag geacht. Deze uit
spraak is gebaseerd op een hypothese, die later
gepubliceerd zal worden.
Evenwel, er bestaat een vorm van langzame
massabeweging, die waarschijnlijk heden ten
dage nog zeer belangrijk is in Nederland. In
vlak land met waterwegen (sloten, kanalen,
rivieren en zeearmen) bestaan er drukverschil
len tussen de massa van het land en van het
aangrenzende water. Het gevolg is, dat de grond
zich zeer langzaam in bijna horizontale richting
beweegt naar de waterwegen. Deze grondbewe
ging kan zich sterker voordoen in de onder
grond dan in de bovengrond, omdat in de on
dergrond door de volledige verzadiging (en vaak
oververzadiging) met water, de cohesie tussen
de mineralen veelal beduidend minder is dan
in de bovengrond. In wezen wordt dan het land
„ondermijnd". Vandaar, dat de term „suffossie"
(ondermijning) in internationale wetenschappe
lijke kringen gebruikt wordt om deze vorm van
massabeweging aan te duiden. Voorzover nage
gaan, is het verschijnsel voor het eerst vermeld
in een Duitse publicatie van 1915.
Omdat de bodemgesteldheid van Nederland een
zodanig karakter heeft, dat suffossie gemakke
lijk zou kunnen optreden, heeft spreker een
aantal waarnemingen verricht en een studie
gemaakt van beschikbare gegevens over bodem
daling en zandtransport in de Nederlandse
waterwegen. Dit heeft geleid tot de veronder
stelling dat suffossie op grote schaal plaats
vindt in Nederland, vooral in de kustgebieden,
maar ook b.v. in Twente.
De huidige (en voortdurende) bodemdaling van
de kustgebieden van Nederland is ca. 200 mm
per eeuw t.o.v. het zeeniveau. Deze daling
wordt algemeen verklaard door een aantal fac
toren. Naar de mening van spreker, moet suf
fossie worden toegevoegd aan deze groep van
factoren. Dit zou betekenen dat de invloed van
een aantal andere factoren overschat is in het
verleden.
Uit metingen is gebleken, dat dijkgedeelten van
de kust op en neer gaan met vloed en eb, in
enkele gevallen 12 mm per cyclus. Tevens is
door metingen vastgesteld, dat sommige dijkge
deelten 15 mm per jaar méér zakken dan de
algemene daling van 2 mm per jaar. Het lijkt
onwaarschijnlijk dat deze extra daling uitslui
tend te wijten zou zijn aan verticale inklinking
van de dijken en van de ondergrond. Bodem-
mechanisch gezien, is de op- en neergaande
beweging van de dijken (en het aangrenzende
land) te vergelijken met een langzame, doch
enorm grote perspomp, die bij voortduring het
onderliggende zand wegperst uit de ondergrond.
Soms, onder invloed van andere factoren (zoals
uitschuring door getijdestromen) wordt dit pro
ces versneld en vindt een dijkval of oeveraf-
schuiving plaats. Men noemt zulks in het alge
meen een „vloeizetting".
Wanneer de verantwoordelijke regeringsinstan
ties, mede op grond van deze overwegingen, tot
de conclusie zouden komen dat een totale af
sluiting van de Oosterschelde noodzakelijk is,
dan diene men tevens te overwegen dat op
basis van dezelfde redenen de afsluiting van de
Westerschelde nóg noodzakelijker is. Daar im
mers wordt in de regel méér zand weggebaggerd
dan in de Oosterschelde. Het wegbaggeren van
zand bevordert het suffossieproces, doordat, op
kunstmatige manier, de eerder genoemde druk
verschillen in stand worden gehouden, en in een
aantal gevallen zelfs worden vergroot.
Conclusie
Het „model" over de bodemvorming in vlakke
gebieden dient opgesteld te worden op basis
van een zo objectief mogelijke studie van de
verschijnselen. Het lijkt redelijk te veronder
stellen dat hierbij, méér dan tot dusverre gedaan
is, rekening dient te worden gehouden met de
mogelijkheid dat in het verleden catastrofale
massabewegingen hebben plaatsgehad. Indien
dit juist blijkt te zijn, dan zal het „model"
veranderd moeten worden, teneinde bodem-
kaarteringen efficiënter te kunnen uitvoeren en
bruikbaarder te maken voor de praktische toe
passing.
29
De rede uitgegeven door Uitgeverij Walt man, Hip-
polytusbuurt 4 te Delft is te verkrijgen door storting
van 8,h 1,10 portokosten op postgirorekening
no. 270141 t.n.v. genoemde uitgeverij, onder vermel
ding van „Inaugurele rede Goosen".
Selectie uit de literatuuropgave:
Tj. H. van Andel (1950), Provenance, transport and
deposition of Rhine sediments. Proefschrift, Gronin
gen.
A. A. Beekman (1948), De wateren van Nederland.
Nijhoff, Den Haag, 283 pp.
R. D. Crommelin (1965), Sediment-petrologie en her-