Iets over erfpacht,
vroeger en nu
reen t'
door W. Koopmam, oud-ambtenaar van het kadaster.
Inleiding
Het recht in het algemeen hangt samen met de
maatschappij, die er door wordt geregeld. Deze
maatschappij, als voorwerp van de rechtsrege
ling, is zeer veranderlijk. En mede onder in
vloed van vele factoren (denk bijvoorbeeld aan
wisseling van de bevolking) veranderen èn sa
menleving èn zedelijke opvattingen, terwijl die
veranderingen op den duur leiden tot verande
ringen in het recht. Een en ander gaat heel
geleidelijk, waardoor men in later recht nog
heel lang het verband ziet met het vroeger
geldende. Dit is dan het beginsel van de conti
nuïteit in de rechtsontwikkeling. Ook met erf
recht is dit het geval: het werd herhaaldelijk
veranderd, maar nog heel lang werd het in de
verschillende gebieden ongelijk toegepast, totdat
een gewijzigd beginsel de overhand kreeg.
Als we Engeland uitzonderen, blijkt het erfrecht
in vele Europese landen te berusten op (bijna)
gelijke grondslagen. Ons tegenwoordig erfrecht,
zoals dat in het Burgerlijk Wetboek voorkomt,
is voor een belangrijk deel overgenomen uit de
Code Civil, terwijl verschillende bepalingen uit
deze Code Civil teruggaan naar weer oudere
bronnen.
Vroeger
Wij weten, dat vroeger de macht van de grafe
lijkheid groot was. Laten we uitgaan van die
tijd. Hun rechten zijn geleidelijk beperkt, ook
ten aanzien van het erfrecht, van de bastaarden
e.d., maar in de 13e eeuw, begin 14e, vindt
men in verschillende door de graaf toegekende
privileges nog het bewijs van die rechten (zo
van Gouda 1353 en 1398, van Schoonhoven
1390, in Handvest Delft 1441). Dat de graaf
lange tijd veel te zeggen had, vertelt ons ook
Hugo de Groot (Grotius) in zijn Inleiding tot de
Hollandse rechtsgeleertheijd (nieuwe uitg. van
mr. L. J. van Apeldoorn, Arnhem, 1939). Uit
deze mededelingen blijkt, dat „bij 't versterf van
onbemaegden de erfenis verviel aen de graef-
lickheit". Dit volgt uit het West-Fries recht van
1289. De graaf heeft rechten, niet alleen indien
iemand sterft ,,'t eenenmael onbemaegd, maer
oock indien aen een van beide zijden maegen
mochten ontbreecken. En maghen werden ghe-
houden te ontbreecken tot voordeel van de
graaf, die haer binnen jaer ende dag niet en
openbaren".
De oudste Friese rechtsbepalingen zijn te vinden
in de algemene rechtsbronnen van bet Wester-
lauwerse Friesland (afkomstig uit Franekera-
deel-Westergo). De 17 kesten, volgens Buiten
rust Hettema van 1039, volgens anderen van
omstreeks 1150 en de 24 Landrechten, die nog
gelden in de 12e eeuw, welke nauw met elkaar
samenhangen bevatten wetten, geldend voor ge
heel Friesland van Vlie tot Wezer.
Met het oude erfrecht zullen wij beginnen bij de
aasdoms- en schependomsrechten. Hoewel strikt
genomen alles aasdoms- of schependoms (erf)-
recht is, dat door de asega of door de schepenen
wordt uitgemaakt, verstaan wij in ons korte
overzicht onder deze termen voornamelijk het
intestaat-erfrecht. Ook het leenerfrecht valt er
buiten. Hugo de Groot omschrijft deze rechten
aldus: de grond van het Vriessche recht is dit:
't naeste bloed beurd het goed; nedergaende
bloed gaat voor opgaende ende opgaende voor
zijdmagen. Gheen plaetsvollinghe wierd toeghe-
laten, ende de kinderen zelf van een overleden
kind mochten niet erven zoolang daer eenighe
kinderen in 't eerste lid waren te vinden (de
uitdrukking ,,'t naeste bloed beurd het goed"
was bekend in 't Sticht van Utrecht, Veluwe,
graafschap Zutphen, Noord-Holland, Kenne-
merland en West-Friesland).
Daartegenover is de grond van het Zeeuws
recht 't goed moet gaen van daer 't ghekomen
is; kinderen komen altijd in plaetze van haer
32