V. Samenvatting van meting en vereffening
a. Wijze van meting en vereffening.
Zoals eerder is vermeld is alleen bij de eerste
meting het NAP van een peilmerk via de fun
dering overgebracht naar de turbinevloeren.
Het doel van de meting is namelijk om na te
gaan:
le. of er een relatieve beweging bestaat in ie
dere turbinevloer afzonderlijk (tolerans ^0,1
mm);
2e. of er sprake is van relatieve beweging tus
sen de turbinevloeren voor zover deze aan
elkaar gekoppeld zijn (tolerans 5 mm).
Herhaling van het eerste en tweede gedeelte van
de meting en deze betrekken in de vereffening,
zal een grote spreiding in de berekende hoogten
en hoogteverschillen van de punten op de tur
bines veroorzaken. Deze spreiding wordt even
wel uitsluitend veroorzaakt door de betrekkelijk
lange waterpassing en een gedeelte verticale
bandmeting (zie de tabellen 2 en 3 en figuren
7 en 8). Daarom is bij de tweede, derde en
vierde meting de meting op de turbinevloer
apart vereffend. Op deze wijze ontstond een
zuiver beeld in de relatieve deformaties van de
turbines en turbinegroepen. Voor de punten in
de fundering die mee-gewaterpast zijn is het
eveneens mogelijk om na te gaan of er defor
maties optreden, alleen is de tolerans groter
(zie DHV-meting).
b. Conclusie.
Uit het onderzoek van de metingen welke door
de Meetkundige Dienst zijn uitgevoerd (o.a.
verschillen tussen heen- en teruggang, kring-
siuitfouten) blijkt, dat de metingen goed zijn.
Door de temperatuurverschillen en door de
luchtstromingen veroorzaakt door het draaien
van de turbines, ontstaan er ondulatie en re
fractie die misschien een iets grotere spreiding
in de meetuitkomsten veroorzaken dan uit de
berekende m en a blijkt.
Ook de invloed van de ontregeling van het
instrument wordt in de „tussenpunten" niet
volledig geëlimineerd, daar niet altijd vanuit het
midden kon worden gewaterpast. Aangezien het
instrument regelmatig gecontroleerd en gere
geld werd, is deze fout tot een minimum be
perkt.
Uit de gevonden standaardafwijking blijkt dat
de derde meting de grootste standaardafwijking
vertoont (zie tabellen 4 en 5). Mogelijk is dit
veroorzaakt door grotere temperatuurverschil
len en luchtstromingen dan in de andere metin
gen.
Voorzover de verschillen groter zijn dan 2 av
duiden deze op beweging van de turbinevloeren
a
\s"x
S'\t
V
.-•//
3»
afzonderlijk. Ook tussen de turbinevloeren on
derling constateren we verschillen, alhoewel de
tolerans groter is gezien de grotere gemeten
afstand. (Zie de tabellen 2 en 3). Waar de de
formaties door veroorzaakt worden is niet met
zekerheid vast te stellen.
Mogelijke oorzaken zijn:
1. het wel of niet draaien van de betreffende
turbine;
2. het wel of niet draaien van de aangrenzende
turbine(s);
3. de veranderingen in de waterstand van de
Waal; tijdens de metingen zijn schommelingen
Figuur 7. Grafische voorstelling van de relatieve
deformaties van de turbinevloer 11 t.o.v. één punt.
Turbine 12
20 emm
112 113 114 115
116 117 118 119 120
121 122123 124
/'S'
137 136 135134 133132 131 130 129 128 127 126 125
1e meting v, x
/4e
\/-
Figuur 8. Grafische voorstelling van de relatieve
deformatie van de turbinevloer 12 t.o.v. één punt.
Turbine 11
20 emm
106 107108 109 110 111
1e meting
2®
3®
4®
64