elders, men kan nagaan hoe, nauw verwant aan ons onderwerp, het dijkwezen zich ontwikkelde, waarheen het recht van aanwas leidde, of er bevoorrechting van bijzondere personen, van groepen, van de geestelijkheid opkwam enz.. Met verschillende van deze facetten zullen wij in de volgende bladzijden kennis maken. Ten einde de omvang van dit artikel zoveel moge lijk te beperken hebben wij de bewijsvoering via verscheidene niet-Friese buitenlandse au teurs achterwege moeten laten. De graad van landbouwontwikkeling doet sterk zijn invloed gelden op de vorm van grond gebruik en er is een onmiddellijk verband met het recht op de bodem. Bij de Germanen be stond de particuliere grondeigendom nog niet. Ten tijde van Caesar had de landbouwkundige inrichting vrijwel uitsluitend ten doel, de gezin nen zonder uitzondering te laten deelnemen aan de bewerking van de bodem. De gouw-autoriteiten beslisten over de toe deling. Elk jaar kwamen vorst en vorstgenoten met de gezinshoofden samen, elk jaar, om de gelijkheid bij de verdeling te handhaven: im mers, de gezinnen vermeerderden en slonken, terwijl de te bewerken oppervlakte bouwgrond vrijwel gelijk bleef. Reeds tijdens Tacitus, dus ca. 150 jaar later, schijnen de Germanen tot vestiging op bepaal de stukken grond te zijn overgegaan. Wel vond ook in die tijd zij het op kleinere schaal ruiling van akkergronden plaats, doordat de dorpsgenoten de beschikbare akkers onder el kaar verlootten. Uit de voorhanden lectuur blijkt echter te veel verschil van opvatting om trent de betrouwbaarheid van de oudste bron nen, dan dat hier een afgeronde theorie kan worden gegeven. Wittich (in: die Frage der Freibauernb.v. is van mening, dat de gemeen schap (universi) het bouwland in verhouding tot de beschikbare arbeidskrachten afwisselend in bezit nam. De universi de bouwheren, de slaven bezittende vrije Germanen) bepaal den, welke uitgestrektheid één bebouwer ge middeld nodig had; dit waren dan grondstuk ken van ongeveer gelijke grootte, die later „hoeve" werden genoemd. Evenals de Ger manen, leefden in vroeger tijden ook de Kelten in grote, gemeenschappelijke huizen, echter al leen 's winters. Om de woningen was een af gepaald gebied, het woningland, dat bij ver schillende volken ongeveer eenzelfde oppervlak had. De zomerwoninkjes lagen bij de minder vruchtbare volksgronden. Deze onderkomens kon men meevoeren naar andere weidelanden op door ossen getrokken wagens. Intussen nam de bevolking toe. Het buiten de woninglanden liggende volksland verloor aan uitgestrektheid. Het particuliere gebruiksland steeg steeds in waarde en langzamerhand veranderde een en ander in een volkscommunistisch bezit en ge bruik van de grond. Die overgang ging geleide lijk. De gemeenschappelijke woning moet al vroeg verdwenen zijn, hoogstwaarschijnlijk me de door een toename van de beschaving, zoals men dat ook nu nog ziet bij natuurvolken. De particuliere woningen, die ter vervanging van het gemeenschapshuis verrezen, hadden aanvankelijk nog de vorm van de gebruikelijke zomerhuisjes. Bij de Germanen hield het „communistische" systeem op te werken bij het begin van onze jaartelling, maar in Ierland b.v. eindigde het niet eerder dan in het begin van de 11e eeuw. Wat oorspronkelijk woningland was geweest, deed zich later voor als een vast dorp met een bepaald dorpsgebied. Doordat de afdelings- landen tot verdeling kwamen en elk gezin zijn eigen gebruiksland bewoonde, werden in de latere tijd, dus na het eindigen van het oude systeem, de hoeven bij verschillende van de Westelijke Germaanse volken, o.a. ook bij de Friezen, over het land verspreid aangetroffen, terwijl elke hoevenaar zijn land aan (bij) de woning had liggen. De ontwikkeling van het grondbezit bij de dor pen (na beëindiging van het „volkscommunis- me") was dusdanig, dat het recht van mede gebruik overging in mede-eigendom en men het hele gebied in „hoeven" zag verdeeld. Om na te gaan, of vroeger het hoevenstelsel in Friese streken voorkwam, ging Meitzen met de kadastrale kaart na, hoe de ligging der percelen was; hij zag daar, dat de strookvormige per celen zo goed als niet voorkwamen. Vooral in de kleistreken (het belangrijkste deel) is de bodem bijna zonder uitzondering in meestal enigszins onregelmatig-vierhoekige „blokken" verdeeld. Ook zijn de hofsteden niet zoals el ders, waar het hoevenstelsel heerst, tot gesloten dorpen verenigd. Een tijd lang volgde nog één van de zoons de vader op in dat bezit (of mede-eigendom). Voor de vele wijzigingen in het erfrecht moge ik ver wijzen naar het artikel in Geodesia 1975, nr. 2. Voor een betere kennis van de economische en staatkundige toestanden in vroegere eeuwen is de geschiedenis van het grondbezit van zeer groot belang. In Friesland was het grondbezit reeds heel vroeg de grondslag van de hele staatsinrichting. De boer drukte zijn stempel ook op de wetgeving; als men bedenkt dat het volk eertijds vrijwel geheel uit boeren bestond, springt de betekenis daarvan wel in het oog. 123

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1975 | | pagina 11