na de levering 3 maal op verschillende tijden in de parochiekerk en ook 3 maal in het ge recht geproclameerd aangekondigd) wor den met opgaaf van koopprijs en voorwaarden. De koper moest voor de „te bode stellen" zorgdragen op straffe van verbeurdverklaring. In deze periode moest men eventueel gebruik maken van het eerder genoemde niaarrecht, dat toekwam aan de naaste erfgenaam volgens de wet. Maakte de naaste erfgenaam geen aan spraak, dan ging het recht over op de volgende. Bij het ontbreken van verdere rechthebbers op niaar trad de naastligger op (deze bepaling kwam reeds in oudere costumen voor, zelfs in het Emsinger Penningh-Schuldboek uit de 13e eeuw, hetgeen begrijpelijk is als men bedenkt dat de naastligger oorspronkelijk een bloed verwant was). Meestal bestonden de verkochte onroerende goederen uit „de hoeve" bouwland en ak kers); de weiden, bossen, viswaters etc., bleven gemeenschappelijk bij de buurschap. „Ploeg- gang" was in Friesland de benaming voor de gewone boerenhoeve, waaraan de rechten op de gemene mark verbonden waren; iedere hoeve- bezitter had een ongeveer gelijk aandeel, dat weer of warscap heette. In de Benificiaalboeken komen de namen van verscheidene weren of waeren voor. Het jongere Schoutenrecht ver meldt de hemrik ook, maar nu als waterschap; als mark in de eigenlijke zin van het woord bestond zij toen al niet meer. Uit die overgangstijd naar de individuele eigen dom kennen we tevens de zg. meenscharren weidegronden, oorspronkelijk in collectief bezit en gebruik bij de hoevebezitter). Nog in 1638 bestonden meenscharren te Eestrum en later nog op Ameland (zie volgend hoofdstuk). Eveneens waren de „meden" (mieden, hooi landen?) vroeger collectief. Het zg. Register van den Aanbreng van 1511 noemt o.m. Suriger- meden, Pingummermeden, Sexbierummerme- den. Daarnaast herinnert misschien ook het „wandelend land" (land dat werft of omgaet) aan het vroegere collectieve eigendoms- en gebruiksrecht van de hemrikgronden (men ver gelijke b.v. met Mr H. Hesse, Wandelend Land in: Rechtsgeleerd Magazijn 1905 en Mr AS. de Blécourt in: Rechtshistorische Opstellen Bekende onverdeelde eigendom in Friesland Ons van dichtbij bekende onverdeelde eigendom bestond o.a. op Ameland en in delen van Oostergo. De wet van 10 mei 1866 (Stbl. 104) art. 1 rangschikte (toen) onder markegronden: de van oudsher in onverdeelde eigendom be zeten gronden, bekend onder de namen van marken, maalschappen, holdingen, meenschap- pen, meenten, buurten, buurtschappen of an dere soortgelijke De verkaveling van de markegronden op Ameland werd door de Rech- ter-commissaris goedgekeurd op 8 juli 1899. De landmeter E. Dijkstra, bij de ouderen onder ons welbekend, liet 1000 betonpaaltjes ingra ven ter vastlegging van de nieuwe perceelgren zen. De akte van scheiding en toedeling werd op 21 december 1901 verleden voor notaris Mr F. Witteveen te Ternaard en overgeschre ven in de kadastrale registers te Leeuwarden 27-12-1901 in deel 1204, nr 6. Het volle ge bruik en genot ving aan op 1 januari 1902. Hiermee hield de periodieke verdeling op; ge meenschappelijke rechten vervielen; alles was particulier eigendom geworden. Eigenlijk was de verdeling van de Ballumer hemrik weinig anders dan een revisie van de grenzen; de toe stand was reeds vrijwel aangepast aan de vorm van de particuliere eigendom. Ook in andere provincies ging het zo. Een uitgebreide studie is ook gemaakt van de eens gemene dorpsgronden van Oostergo en speciaal van Eestrum en omgeving, daaronder begrepen de inhoud van het kadaster van 1511 (het Register van den aanbreng). Hoewel ook in andere dorpen in dit deel van Oostergo eens dezelfde agrarische rechtsver houdingen hebben bestaan als in het dorp Ees trum, blijkt daar toch het beeld van de oor spronkelijke buurschap het zuiverst bewaard gebleven te zijn. Tot 1638 was hier geen wei land in persoonlijk bezit. Hier bestond slechts één buurschap (mark), van welke de grenzen met die van het wereldlijk dorp zowel als met die van de kerkelijke parochie samenvielen. De kadastrale indeling van de akkersvelden en de meeden is sinds ca. 1672 (zover terug zijn de kadastrale percelen met hun eigenaars nauw keurig uit de Rechtboeken en uit archivalia bekend) tot de eerste kadastrale opmeting van 1809 bijna onveranderd gebleven, terwijl hoogstwaarschijnlijk ook voordien vanaf de kerkstichting ca. 1230 geen belangrijke struc tuurwijzigingen kunnen zijn aangebracht. In alle akten worden als regel 4 naastlegers en de windstreek vermeld, waardoor het geheel als een legkaart in elkaar sluit. Verdere inlichtin gen verstrekken hierbij de proclamatie- en hy- potheekboeken, weesboeken, floreenregisters en stemcohieren. Het zg. Register van den Aanbreng van 1511, opgemaakt met de bedoeling een deugdelijke grondslag te vormen voor de jaarlijkse belas ting, welke Friesland op last van de hertog van Saxen moest opbrengen, geeft de floreenbelas- 125

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1975 | | pagina 13