Gebruik en bezit van de grond in Friesland (li) (Ontwikkeling van de eigendomsrechten) door W. Koopmans, oud-ambtenaar van het Kadaster Omtrent bezit of eigendom van kerkelijke goederen Februari 1580 gelastten Gedeputeerde Staten aan de grietmannen de inventarisatie van de kerkelijke goederen. Deze diende zeker mede om de verdediging van het toenmalige vader land te bekostigen. Er kwam niet uit, wat men gehoopt had: uit latere geschriften is gebleken dat verschillende kerkvoogdijen de roerende kostbaarheden aan juweliers hadden verkocht, terwijl veel reeds in 1572 (naar beweringen van de ingezetenen) door de soldaten van Joost van Schouwenburg gestolen was. De Lex Frisionum gewaagt niet van eigen domsoverdracht; eerst een eeuw of vier later gewaagt men er van in de 6e van de XVII keuren. Land van bijzondere personen stelde men tegenover land van de kerk. De ordonnantie op verkoop van vast goed, aan kerken en minderjarigen toebehorend (van 1542) bevat o.m. dat vercopingen op 3 diver- sche sonnedagen, bij 3 kerkgeboden ende op 3 rechtdagen over die ware, dair onder die goederen gelegen zijn, geproclameerd moeten zijn. Was dit niet geschied binnen het jaar, dan werd het goed wij schreven dit reeds ver beurd verklaard. Akten van de 15e eeuw, waarin over een ferd- ban werd gesproken (een ferdban is het ge schrift, opgemaakt over de handeling bij ver koop o.g. door de grietman), zijn er zeer wei nig: misschien een twintigtal als men de brieven van consent meetelt; zij zijn opgenomen in het Charterboek van Friesland en in de oorkonden van het St.-Anthonius gasthuis te Leeuwarden. Ging vroeger door de ferdban de eigendom ten aanzien van derden over, later moest een koper binnen 't jaar na inbezitname consent hebben. Daardoor was het vragen en geven van een ferdban doelloos geworden. Over het eigendomsrecht van kerkelijke goe deren bestaan al evenzeer meningsverschillen als op andere onderdelen van deze rechten. Volgens ds Posthumus zijn deze goederen voor de reformatie geschonken of vermaakt aan „de Vereniging van catholi(e)ke christenen" in het onderhavige dorp woonachtig, dus onvervreemd eigendom van een bepaald christelijk katholiek dorp of plaatselijke gemeente. Prof. Oosterbaan (1796) zegt: maar de ware eigendom be rustte bij de gemeente of, hetgeen toen voor de reformatie) hetzelfde was, bij „het volk van elke bijzondere plaatze". Ds Van der Veen velt ongeveer hetzelfde oordeel: eigendoms recht van de Staat erkennen zij niet, maar het zijn geen juristen. Hoewel ook deze zijn het niet eens: Mr Van Blom b.v. (zie de Vrije Fries, 1, c, pag. 406) verdedigt krachtig de theorie „van den gemeente-eigendom met be paalde bestemming" maar mr van Apeldoorn aanvaardt dat weer niet. Volgens oudere ge gevens, b.v. het Rustringer Seendrecht (vgl. Von Riehthofen, Friesische Rechtsquellen) mochten de Friezen in de tijd van Willehad, eerste bis schop te Bremen onder paus Leo, godshuizen bouwen op hun vrije grond en wel zonder toe stemming. Blijkens een arrest van het Hof van Friesland 1-2-1860 overwoog men o.m., dat in het begin van de 15e eeuw het romeins en het canonieke recht geen van beide in Friesland kracht van wet hadden „hebbende het Romeinse recht dit eerst in het begin 16e eeuw en het Canonieke dit nimmer erlangd", ook al hebben sommige bepalingen uit die wetgevingen in de 15e eeuw wel als gebruiksrecht gegolden. Van Apeldoorn beweert hiertegenover dat in 't algemeen in Friesland het canonieke recht wel gold (in de geestelijke gerechten). Hij vat de eigendoms rechten van de kerken ongeveer aldus samen. 152

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1975 | | pagina 12