vrijwillig zowel als gedwongen. Westendorp
houdt het er voor, dat de Friezen zich reeds
midden 9e eeuw bemoeiden met dijkenbouw
en dat die dijken vooral na de enorme over
stromingen van de 13e eeuw zwaarder en me-
nigvuldiger gereed kwamen
Verdeelde eigendom ontmoeten wij ook op het
terrein van de bedijking. „De naamlijst der
goederen van de Utrechtse kerk", welke zij
reeds vóór Odebaldus, de Xlle bisschop ca.
866, bezeten heeft, bevat menige plaatsnaam
van wooncentra, die er toen zonder bedijking
niet geweest kunnen zijn.
Toen de graaf van Holland, die in de 11e eeuw
tussen Lier en IJssel onmetelijk veel goederen
bezat (ik ken geen document, waaruit zijn
eigendomsrechten bleken) land schonk in vrije
eigendom, was daar bedijking al gewoon vol
gens Kluit en Scheffer.
Occo Scharlensis, sprekende van het gebied,
dat later Middelzee werd, zegt dat in het jaar
1222 de streek van 't Flie tot aan de Zuiderzee
nog geheel land was.
Hoewel in de nasporingen betreffende de ge
schiedenis van deze voormalige Middelzee wei
nig is te vinden over de ontwikkeling van de
grondeigendom, hebben wij al kunnen consta
teren dat bij het begin van de 13e eeuw de
eigenlijke kom reeds veel verder noordelijk was
teruggedrongen (oorspronkelijk liep de grens
tot Bolsward en Sneek), terwijl Liouwerd
(Leeuwarden) als havenplaats aan die zee reeds
in 1149 in een charter werd genoemd (Charter
boek, dl I, 76). In het Bildt, 't begin van de
Middelzee, zou de aanslijking ook reeds vóór
de 14e eeuw zijn begonnen en in de 14e eeuw
waren verschillende grondstukken reeds be
woond, o.a. door de Hemmema's, die de grond
zelf hadden aangewonnen. De bedijking was
daar in 1508 wel voltooid, maar door deskun
digen onvoldoende bevonden. Later kwamen er
verscheidene huisgezinnen uit de buurt van
Medemblik wonen.
De kloosters hadden meestal veel goederen.
Vooral in de 12e eeuw verlieten velen hun lan
derijen, omdat ze de bedijking niet meer kon
den financieren. De kloosters namen dat goed
over. Het werd hun geschonken. Omdat deze
kloosterlingen wel over de middelen beschik
ten, bouwden zij toen vele dijken op, om een
sterke bescherming daar te stellen.
De abt van Mariengaard, die regeerde van
1194 tot 1230, kreeg van de Sevenwolders,
welker grootste rijkdom in veenlanden bestond,
zeer grote landerijen in de Bakkeveen aange
boden.
Omtrent de eigendom van aanwassen
in verband met bedijkingen
In 1498 was de hertog van Saksen de Friese
landheer. Hij was door het gewest zelf geroe
pen en wist zijn gezag goed uit te oefenen.
Volgens Kronenberg zou in dit gebied (en ook
in Groningen) de buitendijksmeent de oor
spronkelijke vorm van eigendom van die gron
den zijn. De blaffers der Friese goederen, die
aan de abdij Fulda toebehoorden geven ook
een vermoeden, dat in de terpentijd en in de
eerste periode van de bedijkingen zeker de
weilanden aan de Meent behoorden, dus tot
op zekere hoogte gemeenschappelijk waren.
Ook in de aangeslibde begeerlijke Bildtlanden
was de landheer er bij, om deze gronden „te
incorporeren ende tot zijnen profijte te ordon
neren". Hoewel hij stuitte op gemeenschappe
lijk eigendom, moesten de rechten van de eer
ste hertog van Saksen zegevieren (hij gaf in
1501 ca. 200 morgen land aan Franeker, ter
wijl hertog George in 1505 het hele Bildt ter
bedijking gaf aan Hollandse heren).
Het domeinbestuur, waarvoor toen nog het
Amortisatie-syndicaat optrad, maakte een ein
de aan de ongewijzigde toestand, zoals die was
vastgelegd in art. 3 van het Wetboek Napoleon
voor Holland 1811: „een ieder zal in zijn wei
hebben regt van aanwas van en tot gronden of
van en tot opgekomen platen gehandhaafd wor
den (ook aan het recht op toekomstige aanwas
werd hier niet getornd). Dit domeinbestuur
sommeerde nl. verschillende Friese en Gro
ningse kwelderbezitters hun buitendijkse landen
aan het bestuur af te staan (Westerhoff).
Nog enkele opmerkingen over de graventijd
volgen hier. De graaf, rechter en vredehand-
haver, de middeleeuwse landheer, neemt ook
het bebouwbare land in bescherming. Reeds in
1281 (Van Mieris, II, 419) wordt zijn ingrijpen
omschreven als: een goede regeling te geven
tot aanwinst van betrouwbaar land en een
ander voorbeeld dat hij de grond produktief
wil maken, leest men in de brief van 29 maart
1323: Wij, Willem, grave enz. maken cond,
dat hier voormaels in Vriesland vele lands lach
ledich, dat niemand anevaerden en wilde, over-
mids den coste van den dike, dair 't gemeene
land mede in vresen was, waeromme wi bevalen
onsen Bailliuwen aldair, dat si dat land van
onsen weghen vercopen ende weck geven sou
den luden, die dat land verdijeken.
De rechter moet zorgen, dat alleen diegenen
het land vrij gebruiken, die het door verkoop
of schenking van de Baljuw kregen.
Er zijn vele grafelijke bedijkingsbrieven, waar-
154