in tot uiting komt, dat uitbreiding van bouw land in 't algemeen economisch belang is (b.v. 21 nov. 1344. V. Mieris II, 687 en 12 aug. 1436, V. Mieris IV, 1085), maar bijna alle schrifturen gelden voor gebieden buiten Fries land. Aanwassen en aanwasrecht Siet, aenwas is een dingh, dat sonder ons gevoelen, Komt sijgen uit de zee en aen de oevers spoelen. Jacob Cats E. Glasson zegt in zijn „Histoire de droit et des institutions de la France, III, dat de „terres publiques du fisc", waaruit de Romeinse kei zers hun inkomsten trokken, zijn overgegaan van de volksstammen in handen der koningen, maar voorzover het Germanië betreft, zou de vorst op de oorspronkelijke onbeheerde lan den, gemeen eigendom van het heersende volk, gebruiksrechten hebben verworven, welke rech ten geleidelijk in volle eigendom overgingen. Zo werden de gebruiksrechten op de grote wa teren omgevormd tot eigendom op die stromen (deze eigendom wordt in de oude documenten afzonderlijk genoemd). Misschien blijkt het ge weld, waarmee de vorst zijn recht handhaafde, nog uit het rechtboek de Sachsenspiegel, waar de vrijheid op de stromen staande wordt ge houden. Ook hier won echter het geweld. In de latijnse oorkonden van de 12e en 13e eeuw vinden we, en waarschijnlijk komen ze hier voor het eerst voor, ook de Nederlandse woorden vorland (terrae novae), dyc (1156), slick (1212), ord uiterland), utdick (1246), werdh e.a. Later sprak men ook van uitlanden, aenworp, aenscot, aenval, uytdijc, soms van nessen. Hugo de Groot vermeldt in zijn „/«- leidinge tot de Holl. rechtsgeleertheid", boek II, dl. ix van geiniddelt en ongemiddelt aen- werp en noemt alleen de laatste, de alluvio, aenwas (aenwerp van slyck ofte aenwas). Bijaldien ook enige Meeren, zo is de mening van Hubers, 't zij vanzelfs door opdroginge of door mensenhanden drooggemaakt worden, be komen de naastleggende eigenaars den eigen dom van alzulke gronden, waarin alzo het gemene Regt in deze provincie, ook zonder uit drukkelijke wet, wort gevolgt. Al hetwelk ook zo verstaan wort, nopens den aanwas van land aan den zeekant, als te zien is aan de ingedijk te landen (b.v. van het Noorderleeg en aan- horige keegen in Ferwerderadeel en van de nog ongedijkte polders bij het Bilt, waartoe reeds vooraf vrijheid aan de naastleggende eigenaars gegeven is). Wij lezen daarover in Placaat 30 juni 1729 en in de Generale Ordonnantie op de Impositien, art. XL. Zo zijn de ingedijkte polders ten O. en W. van Holwerd op die wijze, in 1588, door de ingezetenen van het dorp „aengevaerd" en 10 jaar later de aangewassen buitendijkslanden, door die van Ternaard (vgl. ook Winsemius' beschrijvinge van Friesland). Vele polders werden „tot kosten en ten profijte" van de eigenaars ingedijkt. Wij geven hiervan enkele voorbeelden: de Staten van den Lande- verleenden 25 april 1605 aan de stad Workum een gunstbrief op het indijken van het Wor- kumer Oog, die in 1610 verlengd werd tot 50 jaar. De indijkers kregen vrijstelling van alle lasten. Op 13 mei 1682 werd een dergelijke vergunning verleend aan Van Haren, Aylua c.s. nopens het bedijken van het nieuwe aanwas op 't Bildt, welk recht later bij cessie is overge dragen aan enige eigenaars (nog later ging de eigendom over, met de inkomsten, aan de be dijkers). Nadien werd deze vrijheid uitgestrekt tot 1764, hetgeen tevens betekende, dat men vrijheid van Floreen (belasting) genoot, van de veertigste penning enz. Tegen het einde van de 16e eeuw was er aan het Bilt een aanzienlijke aanwas toegevoegd, 's Lands Staten stonden toen bedijking toe en boden de Bil(d)t-meijeren in 1582 ongeveer 116 morgen land aan in Nieuw-Monnike-Bildt. Dit aanbod werd geweigerd, waarom de Staat deze landen verkocht en indeelde bij Ferwerde radeel. In 1600 was de nieuwe bedijking ge reed. Het land werd Nieuw-Bildt genoemd en in 51 kavels verdeeld in 1640 verkocht. Dit is dus een geval van aanwas, waar de ont wikkeling naar de particuliere eigendom zeer duidelijk blijkt. Volgens het oudste recht was het hele grond gebied van de Staat staatseigendom (ager pu- blicus). Als later aan enkele burgers in particu liere eigendom grond werd uitgegeven, dan werden die grondstukken door de augurs, later agrimensores genoemd, uitgemeten en met grensstenen of andere kenmerken afgepaald. Door deze uitmeting of limitatio werd het land verdeeld in grote vierhoeken van 200 jugera. De zo gevormde akker heette ager limitatus. Voor wat deze akkers betreft, kon aanwas dus niet tot het verdeelde land gaan behoren; aan was ontstond namelijk alleen aan land dat grensde aan stromen etc. De grootte van een ager limitatus was in de openbare kadaster- lijsten en -kaarten door de daar ingeschreven getallen van de centurien eens voor altijd be paald en (soms in brons gegraveerd) bewaard in de openbare keizerlijke archieven. 155

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1975 | | pagina 15