Reeds na de 9e eeuw was dit vrij algemeen ge bruikelijk. De kerk nam uit het Romeinse recht over het geven van een oorkonde. Later nam de overheid de plaats in van „de Heer". In Nederland werd het regel de overdracht te be vestigen voor (schout en) schepenen. In Fries land werden de grenzen van het te verkopen land door de ehera in schrift gebracht en aan de grietman overhandigd. Daarna moesten in het gerecht op verschillende dagen „opbiedin gen" plaatshebben (niet in alle 30 grietenijen liep de procedure gelijk). De Stadsrechten (Bolsward 1455 en 1479, Sneek e.a.) eisten na de verkoping van vast goed een bieden over de kerk en een „gesloten verklaren" van de overdracht. Zo leest men in de ordonnantie op verkoop van onroerend goed aan kerken en minderjarigen van 1542, dat deze op drie zondagen (treye sneynen) bij kerk- geboden, en op 5 rechtdagen afgekondigd moesten worden. Dat gold nog in 1723. De Friese voorschriften reikten verder dan Friesland: ook Drente nam ze gedeeltelijk over. U vindt ze terug in het Landrecht des Old- amptes 1471 en in de Willekeuren van Langewold 1207, benevens in Humsteland. Als een overblijfsel van het gemeenschappelijk be zit kon een eigenaar aanvankelijk zijn goed niet vervreemden zonder verlof van de naaste erven. Er ontwikkelde zich een niaarrecht naastingsrecht) dat eerst aan familieleden, later tevens aan mede-eigenaars, buren of land heer gegeven werd. Buiten Friesland kon het gerecht, onder voor zitterschap van de graaf, een ban uitspreken (overdracht onder ban). De rechthebbenden konden zich dan nog tot een bepaald tijdstip verzetten; daarna kon niemand meer inbreuk maken op de rechten van de verkrijger. In Friesland kende men het vredegebod (de ferd- ban), dat iemand definitief eigenaar maakte (men leze o.a. de art. van R. Fruin en Fockema Andreae, resp. in Versl. en meded. Kon Ac. Wetensch., afd. Kett., reeks 11, dl. 12 en Rechts- gel. Mag., jg. II). Als een aanwijzing van de tegenwoordigheid van de Romeinen in Friesland is hier nog een vorm van overdracht uit die tijd opgenomen, zoals die werd gevonden in de terp van Tolsum. Het is een houten koopakte en betreft een rund. Uit Pompei, Verespatak in Zevenbergen o.a. waren ons reeds de houten triptycha bekend. Die bestonden uit drie, uit één blok gehouwen plankjes, met ringen of snoeren verbonden. De binnenzijden waren met was bestreken, waar doorheen de tekst werd „gekrast". In Tolsum werd slechts één plankje gevonden. Het hout is 158 van een zilverspar (abies pectinata). Wij noe men het dennehout. De tekst in de vertaling van Prof. Dr C. W. Vollgraff luidt: Ik, Gargilius Secundus, heb voor honderdvijf tien sestertien van Stelus, zoon van Riperius den Beosier, van het landgoed van Lopitejus, op de gebruikelijke wijze, zoals geoorloofd is, een rund gekocht, waarbij getuige was Cesdius, centurio van de legio Victrix en Mutus Fufius en Gnaeus Minicius op den 5en dag van de idus van Sept. (=9 sept.). Dat voor de zaken behoorlijk wordt ingestaan (hebben beloofd) Lilus en de veteraan Duerretus. Op de 2e kant staat: Titus Cesdius, zoon van Titus, van de legio Victrix, Numerius Iunnius, zoon van Marcus Tiberius Lievus Erepas, van de legio Victrix, zoon van Numerius Caius, zoon van Tiberius, Seceduus (het zegel) van de verkoper zelf. 115 nummi of sestertie (nu ca. IIV2 gulden) Blijkbaar hebben de Romeinen in Friesland de Germaanse gewoonte bestendigd om borgen te vragen (de Romeinen eisten die niet). De laat ste 2 namen waren waarschijnlijk van borgen. De datum is (op geschiedkundige gronden) na 105 van onze jaartelling en waarschijnlijk tus sen 100 en 131. Wij kunnen er uit afleiden, dat in 116 het W.-deel van Friesland geromani seerd was en een militaire bezetting had. Uit al het vorenstaande (en het is slechts een klein deel van hetgeen uit de voorhanden bron nen is te halenkomt zeker heel wat van de ontwikkeling van het recht op de bodem naar voren. Hoewel deze ontwikkeling voor een deel zeker parallel loopt met de ontwikkeling in het ove rige deel van ons land, toch blijven er vele verschillen door de anders gerichte politieke en staatkundige maatregelen. Misschien vinden belangstellende lezers na deze korte uiteenzetting een reden om op het onder zoek verder te borduren. De materie is interes sant genoeg! Aanbevolen lectuur: H. Brunner, Deutsche Rechtsgeschichte, I, S. 293 en 301. L. J. van Apeldoorn, Ontbindende en samenbindende krachten (Leeuwarden, 1921). L. J. van Apeldoorn, De historische ontwikkeling van het grondbezit in Friesland (art. Vrije Fries, XXVII (1924)). WC. Baert, De erfopvolging bij de Franken en Frie zen (proefschrift Utrecht, 1897). H. S. Bos en v. d. Heide, Het Rudolfsboek (Assen, 1937).

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1975 | | pagina 18