De eigendom van Nederlandse kerktorens gebouwd voor 1 798 en hun kadastrale tenaamstelling door ing. P. S. Teeling, landmeetkundig bureau „West-Friesland" te Alkmaar, voorheen medewerker Internationaal Bureau voor Kadasterwezen en Landregistratie OICRF Met enige pijn in het hart (men is nu eenmaal niet zonder gevolgen 55 jaar met het Kadaster getrouwd) moest ik vaststellen, dat de kada strale tenaamstelling op het stuk van kerktorens volmaakt onbetrouwbaar is. Veel meer dan de landmeetkundigen van het Kadaster en die van de gemeenten hebben de ambtenaren van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg en die van de Monumentenbeschrijving in de afge lopen jaren moeten vaststellen, dat de subjecten van de eigendom van Nederlandse kerktorens gebouwd vóór 1798 en de kadastrale tenaamstelling ervan in de meeste gevallen twee heel verschillende grootheden zijn. Voor een instelling als het Kadaster, welke zo zeer is verstrengeld met het sociaal-economisch leven van ons land, is zo iets eigenlijk een onverteerbare zaak. Want wie wat over vast goed wil te weten komen, die gaat informeren op „het kadaster". Op het Kadaster staat alles netjes „in de boeken". Doch niet alleen de man in de straat gaat van die juiste onderstelling uit! Ik herinner me de behandeling door het Am sterdamse Gerechtshof van een zwendelzaak, waarbij een Oostenrijker bij een bankdirecteur voor een crediet van 350.000,had aange klopt, met als onderpand een terrein in West- Brabant. De zwendel kwam gauw aan het licht want, aldus de Procureur-Generaal: „één infor matie bij het Kadaster in Breda leerde de bank directeur, dat het terrein een jaar tevoren aan iemand anders was verkocht". Een prachtig voorbeeld van minutieuze bijhou ding van de Nederlandse grondboekhouding was in mijn tijd de consortboeking door overbouw. Ook velen van mijn kadastrale colle ga's hebben de lange periode meegemaakt, waarin, bij het mathematisch vaststellen van de omstandigheid dat iemand een gedeelte van zijn huis op de eigendom van een derde had „over- gebouwd", deze „overbouw" als mede-eigen dom in het huisperceel werd te boek gesteld. Ook in zulke gevallen stond op het Kadaster alles netjes „in de boeken", als waarschuwing aan een latere koper, bij de koop op zijn tellen te passen. En al mag dan de kadastrale legger volgens de jurispridentie (zie o.a. de overweging van de rechtbank te Alkmaar bij een vonnis in 1927) authenticiteit missen ten aanzien van de daarin voorkomende vermelding van de eige naar, een feit is dat het vertrouwen van de Nederlander in zijn Kadaster levensgroot is. Monumentenwet Niet alleen de doorsnee-Nederlander, maar ook de Nederlandse wetgever steunt op de betrouw baarheid van onze grondboekhouding. Bij ons onderwerp hebben wij vooral te maken met de Monumentenwet van 1961, zoals die is gewij zigd in 1964 en 1966. Want zoals ongetwijfeld elke lezer wel zal weten, zijn er in de Monumen tenwet een aantal bepalingen neergelegd waarbij aan de kadastrale administratie een tamelijk belangrijke plaats is toebedeeld. De grondslag van de maatregelen voor de bescherming van de monumenten van geschiedenis en kunst ligt in de lijst van deze monumenten, welke door de bij de wet ingestelde Monumentenraad voor elke gemeente wordt ontworpen. Alleen de op de lijst geplaatste onroerende goederen vallen onder de werkingssfeer van de soms sterk be perkende bepalingen over het gebruik, het her stel, de wijziging van enig onderdeel van het perceel. De identificatie van die onroerende goederen op deze lijst en die van de eigenaren en zakelijk gerechtigden geschiedt volgens de wet uitsluitend op grond van de kadastrale aan duiding en de kadastrale tenaamstelling van het betrokken onroerend goed. Vandaar dat in artikel 8 lid 2 is bepaald: „Onze minister geeft ten aanzien van ieder monument aan degenen, die als eigenaren en zakelijk ge- 143

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1975 | | pagina 3