eerstkomende zes Maanden na de aanneming der Staatsregeling. De grondslag van dit vergelijk is, in iedere Plaats, het grootst aantal Leden der onder scheiden Kerkelijke Genootschappen, hetgeen alzoo de relative meerderheid van Zielen zal uitmaaken. Hetzelve zal de vóórkeus hebben omtrend de naasting eener Plaatselijke Kerk en Pastorij, onder bepaaling echter, na gedaane begrooting van de waarde dier Gebouwen, van eene maatige uitkeering, hetzij in eens, of bij termijnen, aan de andere Kerk-Gemeenten, naar evenredigheid van derzelver Leden, welke allen, door deze bepaling, worden gehouden, voor altijd afstand gedaan te hebben van de gemeene aanspraak. De alzoo genaaste Kerken en Pastorijen blijven, ten allen tijde, onder de bezitting, beheering, en het speciaal onderhoud dier Kerk-Gemeen ten, aan welke dezelve, volgens het hier voor gaand onderling Contract, zijn toegewezen. De geschillen, over dit een en ander ontstaande, worden ten spoedigsten beslist door het Ver tegenwoordigend Lichaam. De Torens, aan de Kerkgebouwen gehegt, benevens de Klokken, met derzelver huisingen, worden verklaard, eigen dommen te zijn en te blijven der Burgerlijke Gemeenten, staande ten allen tijde onder der zelver beheering en onderhoud". Dit artikel 6 kreeg regelende bevoegdheid, om dat na de paleisrevolutie van 19 januari 1798 in de richtlijnen voor de constitutie op voor stel van burger Rant o.a. de vernietiging van de provinciale en kwartierlijke soevereiniteit onder welke de godsdienstzaken in ieder ge west voorheen ressorteerden was aanvaard. Commissie Steyn Parvé Nauwelijks was de staatsregeling in werking getreden, of het begon requesten, vragen en klachten te regenen, die uiteindelijk bij een door de Wetgevende Vergadering ingestelde speciale commissie terecht kwamen, de commis sie Steyn Parvé. In de tienduizenden kolommen druks van de Handelingen van de Eerste Kamer (te vergelijken met de huidige Tweede Kamer) zijn er honderden gewijd aan de perikelen van de uitvoering van art. 6 van de additionele artikelen. Zo vroeg (om bij de torens te blij ven) op 10 augustus 1798 de raad van West stellingwerf o.a. „hoe te handelen met de Kerk hoven, of dezelfde bij de Kerken zullen ver blijven, dan of zij gelijk staan met de Torens, Klokken en derzelver Huizingen". Al op 23 oktober rapporteerde de commissie hierover; zij verwees t.o.v. de kerktorens naar de duide lijke letter van de staatsregeling. Begin 1799 hadden de commissie der Hervormden te Ze venhuizen, de kerkeraad der gereformeerde gemeente in de Beemster en de municipaliteit van Buiksloot om uitsluitsel gevraagd over torens van kerkgebouwen. Op 18 april d.a.v. gaf de commissie tot de Kerkelijke Zaken van de Volksvertegenwoordiging te kennen, dat art. 6 geen relatie heeft tot de torens, „gehegt aan of op de Kerkgebouwen der Dissenters, of zo- danigen, welken door aanbouw, wettigen eigen dom zijn der Gemeenten, maar alleen van zodanigen der voormaals heerschende Kerk, welke vallen in het Plan van schikking, waar omtrent, bij naasting, dezelve ten opzichten van de tauxatie en uitkeering niet in aanmerking komen, en dus ook alle reclame van Schaver- goeding van zeiven vervalt". De torens van de kerken van Remonstranten, Doopsgezinden en Rooms Katholieken (voor het geval dat deze kerken een toren mochten dragen, wat vermoedelijk zeldzaam het geval zal zijn geweest) en de torens van „gerefor meerde" kerken welke laatste uit eigen midde len indertijd waren bekostigd, vielen dus buiten de staatsregeling. Dat bij deze staatsregeling een geheel nieuwe situatie werd geschapen, lijkt mij wel het geval, als wij zien hoe de municipaliteit van het dorp Kwadijk in Noord Holland op de maatregel reageerde: ten einde gelden te vinden voor de kosten tot onderhoud van de toren en de klok, resolueerde het dorpsbestuur tot het instellen van een „weekelijksche contributie aan dezelve Burgerij". Wanneer de kerktoren met de klok ken al in het bezit van de dorpsgemeenschap zou zijn geweest (dus als additioneel artikel 6 laatste lid een continuering van een bestaande toestand zou aangeven, zoals de Savornin Loh- man in 1888 suggereerde) had men niet in begin 1799 een dergelijke belasting ingevoerd, maar al veel eerder. Hoewel de grondwet van 1798 zeer duidelijk over de eigendom van de kerktorens zich uit sprak, zijn er in meerdere overeenkomsten nog extra aandacht en aanvullende bepalingen ge geven. Zo houdt artikel 7 van de overeenkomst tussen de burgerlijke gemeente Hazerswoude in Zuid-Holland met de Hervormden, Remon stranten en Rooms Katholieken ook een bepa ling in, dat de „Gereformeerden" geen hinder zullen krijgen bij de reparatie van het aan hen toegewezen kerkgebouw, en vrije toegang langs de toren, evenals zulks wederkerig zal plaats vinden bij het repareren „der Toorn en alle benodigde toegang tot derzelve" t.b.v. het ge- 146

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1975 | | pagina 6