die om en nabij Nederland opgenomen, herop
genomen en gekaarteerd.
Het is wellicht nuttig er op te wijzen dat het
eigenlijk een vanzelfsprekende zaak was dat
de zorg voor de hydrografie bij de marine(s)
berustte. Voor een goede inzet van de vloot
immers was het en is het noodzakelijk het me
dium te kennen; daartoe moet men beginnen
het te verkennen. De zeekaart is dan een na
tuurlijk gevolg, een „spin-off" zouden de En
gelsen zeggen. De omvang van het werk in de
Oost leidde er toe dat in 1860 aldaar een hy
drografisch bureau bij het Departement van
Marine werd opgericht. Het was dit bureau
eenmaal in het begin van de jaren zeventig
van de vorige eeuw naar Nederland overge
bracht dat onder leiding van de reeds se
dert een aantal jaren als zodanig in functie
zijnde „Chef der Hydrografie der Nederlandse
Zeegaten" op 8 juli 1874 tot de eerdergenoem
de 5e afdeling van Departement van Marine
werd. Eerste „Hydrographer" was kapitein ter
zee A. R. Blommendal met de - thans nog
steeds geldende titel van „Chef der Hydro
grafie".
Dit korte overzicht leert ons dat de herdenking
van het honderdjarige bestaan feitelijk alleen
dat van deze afdeling betreft. Immers gaat de
hydrografische geschiedenis voor wat betreft
Nederland veel verder terug en is deze met na
me voor de Koninklijke Marine toch ook be
duidend langer. Evenwel, 8 juli 1874 is een
tastbare datum en derhalve het memoreren
waard!
Enige beschouwende opmerkingen over
hydrografie
Eerder werd de beperkte strekking van het
woord hydrografie nader geadstrueerd door te
verwijzen naar de iHB-definiëring. De zeekaar-
tering ten behoeve van de scheepvaart is nog
steeds niet adequaat. Deels doordat er nog gro
te zeegebieden bestaan die onvoldoende zijn
belood en verkend, deels omdat het wisselend
en evoluerend scheepvaartpatroon hogere eisen
stelt aan de kwaliteit van de kaartering en te
boekstelling van zeegebieden, waarvan men
nog luttele jaren geleden mocht aannemen dat
deze, naar moderne maatstaven gemeten, goed
waren opgenomen.
Het is zonder meer duidelijk dat de dieptebe
monstering (sampling rate) niet groot was. In
zicht van de kust, gebruik makend van plaats
bepaling d.m.v. sextant-hoekmeting op door
bakens gemarkeerde triangulatiepunten, werd
een goede nauwkeurigheid in positie bereikt.
Buiten zicht van land werd de nauwkeurigheid
in plaats, door gebrek aan vaste meetmerken,
snel minder. In betrekkelijk ondiep water wer
den verankerde drijvende meetmerken toege
past, doch het is duidelijk dat triangulatie op
zee in nauwkeurigheid aanmerkelijk ten achter
staat bij die op het land. Voor het overige
werd de positie verkregen uit gegist bestek en
astronomische plaatsbepaling. Was de orde van
grootte in positie-nauwkeurigheid bij sextant-
meting relatief tot de bakens aan de wal ca.
vijf meter, bij gegist bestek en astronomische
plaatsbepaling was deze één of meer zeemijlen!
Met de intrede van het echolood was het mo
gelijk geworden om in beginsel zoveel lodingen
te verkrijgen als de pulse een hoge herhalings
frequentie toestond; deze loopt tot tienmaal
per seconde (ondiep water) tegen slechts één
maal in een tijdsbestek van één of meer minu
ten met het handlood van voorheen.
De toepassing van elektronische en elektromag
netische plaatsbepalingssystemen in een later
stadium specifiek ten nutte van de opnemingen
ontwikkelde precisieplaatsbepalingssystemen
leidde ertoe dat de sextant geleidelijk aan de
status van museumstuk ging krijgen. Zowel in
riviermonding als bij het kustwerk alsook ver
der zeewaarts wordt in toenemende mate van
deze middelen gebruik gemaakt. Voor het
werk nabij de kust betekent dit, t.o.v. de
plaatsbepaling met sextant van weleer, geen
of althans een verwaarloosbaar verschil in
nauwkeurigheid terwijl het echolood een ge
weldige winst aan diepte-informatie geeft.
Naarmate men verder zeewaarts gaat, wordt
de nauwkeurigheid in plaatsbepaling even
als dit in het verleden het geval was slech
ter. Verder uit de wal is directe afstandmeting,
wegens de bolvorm van de aarde, niet mogelijk
en is men aangewezen op indirecte meting
d.m.v. een zgn. hyperbolisch systeem. Door het
„uitwaaieren" van de hyperbolen worden de
gemeten fracties tussen twee hyperbolen (zgn.
„lanes") groter. Bovendien speelt de voort-
plantingssnelheid van radiogolven een rol. Van
de nauwkeurigheid ver in zee is slechts op
theoretische overwegingen een redelijke schat
ting te maken.
Nog verder naar buiten komt thans meer en
meer de toepassing van satelliet-navigatie ten
goede aan de plaatsbepalingsnauwkeurigheid.
Een combinatie van diverse meetmethoden,
Satnav, Omega, Doppler-sonar, enz. zal het in
de toekomst mogelijk maken ook verder
naar buiten steeds nauwkeuriger de positie
op aarde te bepalen. Dit neemt echter niet weg
180