VAN STEENIS
niveau, kan geëlimineerd worden door de bel
aan beide kanten af te lezen. Het gemiddelde
van deze aflezingen is de maat voor de afwij
king van het vlak van de steen ten opzichte
van een horizontaal vlak. Door één zijde
van het niveau een positieve en de andere zijde
een negatieve waarde toe te kennen, kan tevens
aan de gevonden afwijking een teken gegeven
worden. Met deze gevonden waarde kan, zoals
hiervoor beschreven, de correctie worden uit
gevoerd.
10. Controle van het gootoppervlak
(le methode)
Na voltooiing van het uitlijnen moest er nog een
meting worden gedaan ter controle van het
gehele oppervlak. Per steen werden met de
aligneermethode 6 punten gemeten (zie fig. 18).
Eerst werden de hoogteverschillen tussen de
meetpunten Al, BI, en Cl bepaald. Eveneens
tussen de meetpunten A30, B30 en C30. In
Al werd het instelmerk geplaatst en in A30
de lamphouder. Met behulp van de zöneplaat
met micrometer en de speciale lineaal (zie fig.
14), om de zóneplaat snel te kunnen inzichten,
werden in deze lijn de hoogteverschillen van
de punten A2 tot en met A29 bepaald.
Dezelfde metingen werden herhaald tussen de
punten B2 tot en met B29 tussen C2 tot en
met C29. Met behulp van de gevonden ver
schillen moet nu een eventuele afwijking ten
opzichte van een horizontaal vlak gecontroleerd
worden.
Door drie punten, verdeeld over de gehele
lengte van het gootoppervlak, werd een hori
zontaal vlak gelegd. De verschillen in hoogte
tot dit vlak werden berekend. Voor de bereke
ning werd gebruik gemaakt van een tafelcom
puter met een programma voor het bereke
nen van een regressievlak. De uitkomsten zijn
genoteerd in de tabel op pagina 260.
11. Controle van het gootoppervlak
(2e methode)
Reeds tevoren was bekend dat de goot na enige
jaren verplaatst moest worden. De afdeling
Hydraulica kreeg een nieuw onderkomen. De
gebruiker heeft bij de verhuizing de opgedane
ervaring benut om nog enige veranderingen
aan te brengen. Dit waren in hoofdzaak con
structiewijzigingen. De herplaatsing vond vol
gens hetzelfde schema plaats als beschreven
werd.
Er was één punt dat extra aandacht verlangde.
De controle op de vormverandering van de
hardstenen platen, na tweejarig gebruik, bracht
aan het licht dat het oppervlak niet overal
even hard was. Door het stromende water was
het oppervlak aangetast. Met behulp van een
stalen rij en hierop een verplaatsbare meetklok
konden de verschillen in hoogte gemeten wor
den. Daarbij viel het op dat deze waren ont
staan doordat fossielen zoals schelpen harder
waren dan de omgeving.
Deze extra foutenbron gaf aanleiding tot ver
schillen van 0,1 tot 0,15 mm. Overwogen werd
de oppervlakte van de stenen opnieuw te laten
slijpen. Dit werd echter uit kostenoverwegingen,
en ook omdat dit het gebruik van de goot
voor langere tijd zou verhinderen, niet gedaan.
De controlemeting van het gehele gootopper
vlak, dat de eerste maal met de methode van
Prof. van Heel had plaats gevonden, werd nu
met een waterpasinstrument uitgevoerd, omdat
de vakgroep Landmeetkunde nu beschikte over
het waterpasinstrument Ni-A31 van MOM.
Bij de opbouw van dit instrument is een prin
cipe toegepast dat de foutenbron vermijdt, die
Sedert 1945
259
Uoj sol 50 Isolde'
Fig. 18.
VOOR ALLE
LANDMEETKUNDIGE
WERKZAAMHEDEN
GEODESIE CIV. TECHNIEK
GRONDONDERZOEK
Coöp. Ver. Ingenieursbur. v. Steenis G.A.
NIEUWE GRACHT 5 - UTRECHT
Telefoon 030 - 331331