aanleiding gaf tot grote verschillen (de verplaat sing van de centrale instellens, zie hoofdstuk 4). Bij de toepassing van een vlaktewaterpassing was reeds in 2.1 gesteld, dat de standaardafwij king in de enkele waarneming 0,08 mm moet zijn. De afleeseenheid van de Ni-A31 is 0,05 mm en de schattingsmogelijkheid is 0,005 mm. Er varingen met dit instrument garanderen, dat de metingen met de vereiste nauwkeurigheid konden worden uitgevoerd. Door een waterpasinstrument te gebruiken bij de controlemeting werden direct hoogte verschillen ten opzichte van het horizontale vlak gemeten. Met een computerprogramma werd met deze gevonden hoogteverschillen een hoogtelijnen patroon berekend en weergegeven met sym bolen van de regeldrukker (zie fig. 19). Hierin kunnen direct hoogteverschillen afgelezen wor den. Metingen goot Hydraulica, berekend met Oli vetti 101 25 maart 1971. Afwijkingen t.o.v. horizontaal vlak in 1/100 mm (zie fig. 18). NO errors A B C —30 —18 6 —25 —15 2 —20 —13 —10 —16 Q —10 Q 8 Q O 6 J 6 y 6 2 4 9 7 0 6 7 0 5 10 3 5 15 4 4 16 6 I 20 8 2 20 7 3 15 4 2 16 4 3 17 5 2 14 2 4 17 1 8 17 2 7 14 0 8 11 3 —10 10 1 8 5 5 —15 4 8 —17 1 —10 —18 1 —12 —20 3 —13 —21 2 —15 —28 1 —15 —30 «tttt M»*M <J9<JR<J<J9<C< etpunten per plaat Gemeten 13-3-1973. Lab. voor Landmeetkunde Hess. v. Suchtelenweg 6 Wageningen. Fig. 19 260

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1975 | | pagina 12