Als door het wegvallen van de tegendruk (zie
fig. 5.1) van de slijpschijf deze niet meer hori
zontaal blijft, maar de weg van de minste weer
stand kiest en scheef gaat staan, heeft dit tot
gevolg dat de steen naar de buitenzijde meer
afgeslepen wordt.
Door ter breedte van de slijpschijf aan de bui
tenzijde van de hardstenen plaat een rand te
leggen van dezelfde dikte en hetzelfde mate
riaal, is men deze scheve drukverdeling kwijt
(zie fig. 5.2). Het resultaat was aanmerkelijk
beter. Nu bleek bovendien dat de constructie
van de slijpbank niet stabiel genoeg was. Ook
was het slijpsysteem niet nauwkeurig genoeg
om aan de gestelde eisen te kunnen voldoen:
de grootste afwijgingen welke na controle
metingen werden geconstateerd bleven nog 0,5
mm. Het slijpen was ter plaatse niet te ver
beteren.
4. Foutenbron van de waterpassing
Door de herhalingsmetingen vanuit de beide
standplaatsen kwamen ook andere fouten aan
het licht. Deze fouten ontstonden door het ge
bruikte waterpasinstrument. Door in beide
instrumentopstellingen te meten naar dezelfde
plaats op de steen zou men, ten opzichte van
een referentiepunt, dezelfde hoogte verschillen
moeten vinden. Dit was niet het geval. Het
verschil liep op tot 0,2 mm, hetgeen aanleiding
gaf om op het laboratorium de oorzaak te
onderzoeken. Dit onderzoek, dat in een
afzonderlijk artikel beschreven zal worden,
leidde tot de conclusie dat de verschuiving van
de centrale instellens bij de scherpstelling de
oorzaak van deze fout was.
Bij een ideale kijker moet de optische as van
het objectief samen vallen met de optische as
van de centrale instellens en bij de verschui
ving van de centrale instellens blijven samen
vallen. Deze as moet door het snijpunt van de
kruisdraden gaan en vormt dan de vizierlijn.
Indien aan één van deze voorwaarden niet
wordt voldaan, krijgt men bij verplaatsing van
de centrale instellens (scherpstellen) een andere
vizierlijn. Hierdoor ontstaan fouten in de
hoogteaflezingen. Bij het onderzoek bleek bij
het gebruikte waterpasinstrument (Wild N3 no.
16233) een systematische fout op te treden, die
een waarde bereikte van 0,25 mm ±0,1 mm,
in het bereik tussen 2 en 20 meter. Deze wijzi
ging in de vizierlijn was wel te verwachten, daar
deze waterpastrumenten niet als uitlijninstru
ment gebouwd zijn. Dat de fout echter zo groot
was viel tegen. Door van de invloed van deze
foutenbron, welke niet rechtlijnig werkt, een
grafiek te maken (zie fig. 6) met. als X-as de
afstand L (in meters) en als Y-as A h 0n
10 - mm), kan direct een correctie afgelezen
worden.
Ook met toepassing van deze correcties aan de
metingen bleek dat er geen voldoende slijp-
resultaten verkregen werden.
Tijdens het onderzoek naar de uitlijnnauwkeu
righeid van het ten dienste staande waterpas
instrument Wild N3 met optische micrometer,
leek het nuttig om de proef met enige andere
waterpasinstrumenten uit te breiden. Naast de
Wild N3 waren nog twee Zeiss Ni2 waterpas
instrumenten aanwezig. Deze konden eveneens
met optische micrometer gebruikt worden. Uit
het onderzoek bleek dat bij deze instrumenten
dezelfde foutenbron werkzaam was, waarvan
ook correctiegrafieken werden gemaakt (zie
fig. 7).
Ook bleek dat de nauwkeurigheid met de Ni2
op deze afstanden gelijk was aan die met de
N3. Het grote voordeel van de Zeiss Ni2 is
echter het automatisch horizonteren met de
compensator. Gebruik van de Zeiss Ni2 bracht
een aanmerkelijke tijdwinst met zich mee.
Hiermede was het meetprobleem tot zover op
gelost.
5. Verbetering van de bodem van de goot
De oplossing van het slijpprobleem was het
vinden van een op het gebied van meetappara
tuur en vlakplaten gespecialiseerd bedrijf. De
firma „M1TRI" te Apeldoorn garandeerde een
maximale afwijking van 0,05 mm bij toepassing
van de hardstenenplaten die tot dusver waren
gebruikt.
KORREKTIEDIAGRAM VOOR WILD N3 N° 16233
Fig. 6.
KORREKTIEDIAGRAM VOOR ZEISS
MET PLANPLAAT
Fig. 7.
254