Deze foutenbron is evenals de vorige te ver waarlozen ten opzichte van de afleesnauwkeu- righeid op het baakje. 7.4. Montage van de vijzel In punt A (zie fig. 10) is met behulp van een theodoliet de lengteas van de goot gerealiseerd. Deze opstelling kan tevens gebruikt worden voor het uitrichten van de verticale vijzelas. In 7.3 hebben we gezien dat de as van de vijzel moet staan in het verticale vlak waarin de lengteas van de goot zich beweegt. Indien dit niet het geval is zou dit invloed heb ben op de waterpasligging in de breedterichting bij het onder een helling plaatsen van de goot. De gegeven tolerantie is 0,1 mm/meter 2.1.c). De vijzelas mag dan ook niet meer dan 0.1 mm/meter afwijken van de verticaal. Door de richtingen naar de zijkanten van de vijzelas te meten met de theodoliet kan men, uit het gemiddelde van deze beide richtingen, de richting naar het centrum van de vijzelas bepalen. Door dit aan boven- en onderzijde van de as te herhalen kan de as gericht worden. De gemiddelde richtingen moeten gelijk zijn. Met bouten, reeds bij de constructie aange bracht, kan de correctie worden aangebracht. De richt- en afleesnauwkeurigheid bedraagt ar 3 dmgr. De te verwachten nauwkeurig- 3 heid van de gemiddelde richting is dmgr. Het verschil tussen de waarden voor het mid den van de as aan onder- en bovenkant kan dan met een standaardafwijking van 3 dmgr wor den bepaald. Op een afstand van ca. 10 meter (AB) betekent dit 0,05 mm, hetgeen overeen komt met een tolerantie van ±0.15 mm. Om aan de gestelde tolerantie van 0,1 mm te voldoen zal de richtnauwkeurigheid verhoogd moeten worden. Dit kan worden gerealiseerd door de richtingsmetingen te herhalen. De beschreven methode en het instrumentarium kunnen derhalve worden gebruikt. 8. Uitlijnen van het gootoppervlak Eerst werden met behulp van een baakje met hulpstuk (zie fig. 3) de steunpunten, per steen vier stuks, totaal zestig stuks, op hoogte ge bracht. Hierop werden de stenen geplaatst. Door deze belasting (15 x 250 kg) boog de koker door. Deze doorbuiging was voorzien en de kromming was zo goed mogelijk be rekend. Deze hoogteverschillen waren in reke ning gebracht bij het stellen van de hoogte van vijzeltjes. Bij het slijpen waren de stenen niet allemaal even dik geworden. Samen met de rest van de doorbuiging leverde dit nog onderlinge ver schillen op van 0,6 a 0,7 mm. Eerst werden met een buisniveau, op een spe ciale drager (zie fig. 12) de stenen 1 en 15 in beide richtingen horizontaal gezet. De speciale drager (meetbokje) bestaat uit 2 paar meetrol- len, welke een tolerantie hebben van enige microns. Op deze rollen rust een geslepen as eveneens met een tolerantie van enige microns. De totale fout van deze meeteenheid kan ver waarloosd worden. Om het niveau op ontregeling te controleren behoeft men nu niet het hele meetbokje te draaien, maar kan volstaan worden met draai ing van het niveau. Met een ten opzichte van de middens van de stenen 1 en 15 symmetrisch opgesteld water pasinstrument, ter voorkoming van meetfouten (hoofdstuk 4), werden deze middens met de vijzel die de gehele goot steunt in een hori zontaal vlak gebracht. Hierna werden de stenen 1 en 15 weer met het buisniveau horizontaal gelegd. Door hierbij de vijzeltjes waarop de stenen rusten paarsgewijze in tegengestelde zin te draaien, verandert de hoogte van het midden van de steen praktisch niet. De steen draait dan om zijn X- of Y-as (zie fig. 15). Na herhaling en controle met het waterpasinstrument liggen de stenen 1 en 15 dan in een horizontaal vlak. De aligneer-apparatuur volgens ontwerp van Prof. A. C. S. van Heel werd nu gebruikt (zie fig. 13). Deze apparatuur bestaat uit: een instelmerk met kruisdradendiafragma, een zöneplaat in stelbaar met een micrometer, afleesbaar in 10~2 mm, een lamphouder met een diafragma (het laatste doet als lichtbron dienst). Allereerst werd deze apparatuur geijkt. Dit gebeurde door de drie elementen op een steen Fig. 12. 257

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1975 | | pagina 9