uitwerking, in de eveneens uiterst nauwkeurig
geconstrueerde fotogrammetrische instrumen
ten worden deze fouten met technische en
optische hulpmiddelen gecompenseerd en wor
den tenslotte de coördinaten van deze model-
punten met een afleesnauwkeurigheid van 0.01
mm in de modelschaal opgemeten. De model-
schaal is in de regel 2 x zo groot als de foto-
schaal. Hieruit mag men concluderen dat bij
een tien-voudige vergroting van de model-
schaal naar de kaartschaal de afleesnauwkeu
righeid nog steeds niet meer is dan 0.1 mm.
Hierbij zij dan nog wel opgemerkt, dat de ge
bruikelijke vergroting van de modelschaal naar
de kaartschaal niet tien-, maar slechts twee-
of drievoudig is. Door vele proeven en onder
zoekingen is de nauwkeurigheid van de, op
deze wijze bepaalde coördinaten van punten
berekend. Als vuistregel kan aangehouden
worden, dat de standaardafwijking van coördi
naten van punten in de foto, niet meer be
draagt dan 0.02 mm.
Met de interpretatie en idealisatie van de in
gewonnen informatie is het evenwel anders
gesteld. Hier bestaan uit de aard der zaak ver
schillen tussen de terrestrische en de fotogram
metrische methode. Zo is de landmeter in
staat ook iets aan te meten, wat niet zonder
meer te zien is. Hij „prikt" naar de kant van
de wegverharding of hij meet een duiker aan,
die zich onder een dam bevindt. De fotogram-
meter kan alleen die details aanmeten, die
vanuit de lucht zichtbaar zijn. Bij de eind
controle van de fotogrammetrische kaart in
het terrein worden de niet op de foto afge
beelde details alsnog bijgemeten. Dit houdt
dus in, dat de fotogrammetrische kaart op
zich, door die bijmeting niet meer veranderd
wordt. Wel wordt de kaartinhoud gecomple
teerd.
Om aan te tonen dat zo'n fotogrammetrische
kaart in alle opzichten aan de gestelde eisen
voldoet, werden door de Meetkundige Dienst
van Rijkswaterstaat proeven genomen. Naar
de plaatsen, waar de proeven genomen zijn,
spreken we over de „Proef Zaltbommel" en
de „Proef Katwijk".
Proef Zaltbommel
Bij de Proef Zaltbommel werd een kaart ge
tekend op schaal 1 250, uit foto's met een
opnameschaal van 1 1000. Teneinde de aan-
meetnauwkeurigheid van de fotogrammetrische
en de terrestrische methode goed te kunnen
vergelijken, werd getracht om de interpretatie
verschillen die er bestaan tussen de fotogram-
metrie en de terrestrische methode zo goed
mogelijk te elimineren. De gemeten maten wer
den in diverse categorieën ingedeeld.
In categorie I waren de maten van die objec
ten ondergebracht, waarvan men vast kon
aannemen, dat de fotogrammeter en de buiten
man precies dezelfde lijnen en punten zouden
aanmeten, zoals verkeerslijnen, trottoirranden,
hekken, rioolputten e.d.
In categorie II waren de maten ondergebracht
van minder scherp te interpreteren of te ideali
seren objecten, zoals overgroeide randen, enz.
Bovenkanten en onderkanten van taluds vorm
den weer een andere groep enz. Huizen werden
als een aparte groep beschouwd, maar ten
slotte bij deze proef buiten beschouwing ge
laten. De geconstateerde verschillen werden
per categorie genoteerd en de standaardafwij
king bepaald. Zo vonden we voor categorie I
een waarde van 5,5 cm. Voor de categorieën II
en III bedroeg de standaardafwijking 9.2 cm.
Bij de herhaling van de terrestrische controle-
metingen door een andere buitenman waren
deze bedragen zelfs nog iets gunstiger. Uit
drukkelijk zij hier vermeld, dat we niet weten,
welk aandeel de terrestrische meting heeft in
het ontstaan van deze verschillen en daarbij
is ook nog het uitzetten van de meetlijnen in
de kaart door de tekenaar niet foutloos.
Deze laatste genoemde invloeden werden dui
delijker aangetoond in de Proef Katwijk.
Proef Katwijk
Van de oude kern van Katwijk aan Zee werden
foto's genomen op de schalen: 1 3000,
1 4000 en 1 5000.
Er was een gebied van 400 bij 500 m gesigna-
liseerd, d.w.z. van paspuntschijven voorzien.
De signalisering moest zodanig worden uitge
voerd, dat de signalen ook gebruikt konden
worden voor het vastleggen van de meetlijnen,
t.b.v. de terrestrische detailmeting. Zo werden
in iedere straat, in elke steeg en achter de
huizen, schijven uitgelegd of geschilderd.
Een gedeelte van het proefgebied werd twee
maal terrestrisch opgemeten en wel door ver
schillende ploegen, die geen gebruik van
eikaars meetpunten mochten maken. Tevens
werd één stel van de veldwerken door twee
verschillende cartografen in kaart gebracht en
tenslotte werden uit de diverse foto's op de
gebruikelijke manier, d.w.z. in ploegendienst,
kaarten getekend op schaal 1 500. De kaart
uit de foto's 1 4000, werd in het terrein na-
verkend. Dat naverkennen bestond hieruit, dat
alle overstekken van de huizen moesten wor
den opgemeten, zodat de tekenaar, met inacht
neming van deze „correcties", het blad met de
323