_r
mH
moeten elkaar uitsluiten. Een uitzondering
hiervoor wordt gemaakt indien een groep van
begrippen kan worden samengevoegd tot een
klasse en deze klasse met een nieuw begrip
kan worden aangeduid. Verenigen we een aan
tal klassen weer tot een hoofdklasse, dan zijn
we bezig om een hiërarchie van begrippen op
te bouwen; een classificatie (zie afbeelding 4).
Zo vormen de begrippen: tegels, klinkers, kei
en, enz., samen het begrip open verharding.
Daarnaast bestaat het begrip gesloten verhar
ding, dat kan worden onderverdeeld in: beton,
bitumen, enz. Samen met halfverhard (grint,
schelpen, koolas, enz.) vormen ze het begrip
verhard.
Een soortgelijke opzet kan worden toegepast
in de sector onverhard. Een dergelijke classifi
catie kan uitstekende diensten bewijzen aan de
kaartvervaardiging.
Kiest men de begrippen, waarmee men de
meetploeg in het terrein de opname laat doen,
hoog in de hiërarchie, dan hebben we een be
perkte hoeveelheid topografische informatie en
ontstaat een kaart met weinig details. Wil men
meer detail, dan kan men een lager „level"
kiezen. De „levels" zijn tot elkaar te herleiden,
zodat men meer en minder gedetailleerde kaar
ten tot één geheel kan maken, door te tekenen
op basis van de grootste gemeenschappelijke
detaillering. Heeft men gedetailleerd opgeno
men, dan kan men bij het uittekenen van een
kaart voor een bepaald „globaal" doel (b.v.
een kleinere schaal), beslissen om over te stap
pen op een hoger „level".
Natuurlijk rijzen er bij de praktische toepas
sing nog allerlei moeilijkheden. De werkelijk
heid is nu eenmaal (we mogen wel zeggen: ge
lukkig) zo rijk aan variatie, dat ze niet volledig
in een systeem te vangen is. We zullen daar in
het kader van dit artikel niet verder op in
gaan. Het belangrijkste voor dit moment is,
dat de beschreven principes worden onderkend
en de betekenis die dat kan hebben voor het
„spelen" met de informatie, voor normalisatie
en uitwisseling van informatie en voor het sa
menstellen van de inhoud van de kaarten. Het
tijdperk is begonnen, dat hiervoor de prakti
sche mogelijkheden aanwezig zijn.
7. Het handmatige proces van kaartvervaar
diging in vogelvlucht.
Afbeelding 5 toont een gedeelte van een topo
grafische kaart. Komt deze overeen met de
werkelijkheid? Ja en nee. We kunnen beter
zeggen dat het een model is van de werkelijk
heid. De kaart levert bepaalde informatie over
de werkelijkheid. Welke informatie wordt wél
en welke informatie wordt niet geleverd? Hoe
komen we tot dit specifieke terreinmodel? Hoe
gaat dat in de praktijk? Er is een landmeter
die met instrumentarium het terrein in gaat.
We gaan er vanuit dat hij weet waar zich de
grondslag bevindt en deze heeft geanalyseerd.
De landmeter begint met het opzetten van lij
nen (opstellen van instrumenten) en gaat me
ten. Bepaalde objecten meet hij op; aan ande
re gaat hij voorbij. De objecten die hij wil op
meten worden naar hun vorm geïdealiseerd en
voorzien van een passend model. Niet alle de
tails zijn van belang; veel oneffenheden wor
den recht getrokken of er wordt een nette
kromme van gemaakt. Langgerekte objecten
worden veelal ook ontdaan van hun breedte
dimensie (de goede verstaander heeft al begre
pen dat we de zaak in gedachten reeds hebben
geprojecteerd naar het maaiveld, zodat er over
de derde dimensie de verticale verder
kan worden gezwegen) en komen tenslotte als
een lijn op de kaart. Tenslotte besluit hij om
zeer kleine objecten geheel te ontdoen van di
mensies en alleen de plaats ervan (van het
middelpunt/zwaartepunt) in te meten, zodat
de aanwezigheid ervan op een bepaalde plaats
bekend is (lantaarn, boom).
De objecten worden op het veldwerk ge
schetst en van meetcijfers voorzien. Door het
gebruik van symbolen en/of door geschreven
schrift worden tenslotte de objecten benoemd.
Vaak gebeurt dat echter niet volledig en wordt
het lijnenbeeld van het veldwerk voor de teken
kamer voldoende geacht om conclusies te
trekken omtrent de aard van de objecten. Op
de tekenkamer wordt dit proces van reductie
(want zo kan het genoemd worden) nog eni
germate voortgezet, voor de (gebrekkige) in-
-NAT-
3
O
Lil
CD
Z
O
-ONVERHARD
DROOG
i—LOS-
VERHARD-
-OPEN-
SCHELPEN
-SINTELS
L—GRINT
-KEIEN
-KLINKERS
-TEGELS
L-GESLOTEN-
Afbeelding 4.
-BITUMEN
-BETON
48