bij de idealisatie gekozen modellen maten wor den toegevoegd, zodat de modellen in een co ördinatenstelsel komen vast te liggen. De be langrijkste middelen zijn de meetmethoden (orthogonaal/meetlijnenverband, polair) en het instrumentarium. Onder objectbenoeming wordt verstaan het toekennen van een naam (code) aan elk mo del. De belangrijkste middelen zijn een lijst met objectnamen en de daarbij behorende de finities en codes. Voorts de classificatie van objecten en wat we genoemd hebben het le reductieschema. Na wat in vorige paragrafen gesteld is omtrent de naamgeving van objecten en de classificatie, willen we daar niet verder bij stil staan. Het le reductieschema vraagt nu onze aandacht. Wat wordt hiermee bedoeld. Zoals we gezien heb ben in paragraaf 5 moet aan elke begrenzing bij toepassing van naamgeving op grond van een bepaald indelingsprincipe steeds twee na men (codes) worden gegeven. Is er ter plaatse van de begrenzing tevens sprake van een lang gerekt object dat werd geïdealiseerd tot een lijn, dan dienen drie codes te worden gegeven. Het le reductieschema stelt nu in staat om van deze drie codes er twee te maken of zelfs één. We moeten ons dan bewust zijn, dat we bezig zijn om informatie weg te gooien. In een later stadium van het proces kan deze informatie niet meer worden terug verkregen. We willen dit met het voorbeeld van paragraaf 5 duide lijk maken (zie afbeelding 3). Het betreffende lijnstuk heeft drie codes, namelijk voor ver hard, gras en heg. Nu is het mogelijk om vas te afspraken te maken en steeds bij begrenzin gen tussen verhard en gras, uitsluitend het ver harde te benoemen. Over het gras hebben we dan geen informatie op het niveau van de lijn- stukbenoeming. We kunnen de computer niet vragen om uitsluitend een tekening van al het gras te maken (verondersteld dat zulks een re levante vraag is). Het is mogelijk om nu een schema te maken, dat er in voorziet om steeds uit twee elkaar begrenzende „materialen", er één te kiezen op grond waarvan de lijn wordt benoemd. We spreken van le reductieschema, omdat we, alvorens de kaart op tafel ligt, ver der in het proces nog een keer de gelegenheid hebben om het aantal codes terug te brengen. Natuurlijk kunnen we nog een stap verder gaan en slechts één code registreren. Bijvoor beeld: heg. In dat geval kunnen we later alleen nog beslissen of we de heg tekenen of wegla ten. Het feit dat we hier over reductie spreken, houdt niet in dat dit een noodzakelijke aange legenheid is of dat we er voorstander van zijn. We laten dat voorlopig in het midden. We wil len er alleen voor pleiten, dat indien er minder dan drie codes worden geregistreerd, men niet een willekeurige keuze doet, maar hiervoor een systematiek ontwerpt. Alleen indien er geredu ceerd is op grond van een vaste systematiek, kan verwacht worden dat met de binnenge brachte codes, zinvol valt te opereren. Onder registratie wordt verstaan het vastleg gen van de informatie op daarvoor bestemde informatiedragers. Dat kan zijn een ponscon cept en bij toepassing van zelfregistrerende tachymeters een ponsband of een magnetische band. 9.3. Het verwerkingsproces; de kaartredactie. Op de vijf activiteiten die tot het meetproces worden gerekend, volgen in het schema zeven activiteiten die samen het verwerkingsproces vormen. Binnen dit proces onderscheiden we vijf activiteiten die we samen de kaartredactie hebben genoemd. We zullen deze activiteiten achtereenvolgens behandelen. Achter de activiteit „opslaan informatie in het gegevensbestand topografie" zit de instructie computer en daarachter uiteraard het bestaan van een computer, de daarmee verbonden randapparatuur en lest best de program ma's. Wellicht heeft u verondersteld, dat een artikel over automatische kaartvervaardiging aan de gebeurlijkheden rond de computer gro te aandacht zou besteden. Met name de pro gramma's en de eisen daaraan te stellen zijn een belangrijke zaak. Maar ook of en in hoe verre het meetproces moet worden aangepast. Voorts of het een haalbare kaart is om gege vens buiten in ponsconcepten te registreren, hoe correctieprocedures verlopen, wat de kos ten zijn, hoe een bestand wordt opgebouwd. We willen daar in dit kader echter niet te ver op ingaan. We kiezen als uitgangspunt voor ons verdere betoog, dat er een gegevensbestand is, met als belangrijkste kern coördinatenpa- ren, die relaties hebben, zodat ketens van pun ten ontstaan waarmee het tekenen van lijnen mogelijk is. Voorts bestaat de mogelijkheid aan de ketens van coördinatenparen één, twee of drie codes te hechten welke betrekking hebben op de aard van het object. Dit gegevensbestand is het uitgangspunt voor verdere bewerking van de informatie en voor het tekenen van kaarten. Het opereren met een databank houdt in, dat we voor de presentatie van de informatie nog alle kanten op kunnen. Er is nog niets vastge legd omtrent de inhoud van de kaarten. Het 52

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1976 | | pagina 14