staan dat hun belangen in een juist stemgewicht
zouden kunnen worden uitgedrukt. Veel be
slissender dan de formele besluitvorming is
evenwel de fase van de planning. Daarom is
veel te zeggen voor een „open planning", waar
in alle categorieën belanghebbenden kunnen
participeren, een en ander gepaard gaande met
een heropvoeding van de tot nu toe in sterke
mate technisch georiënteerde deskundigen.
Deze participatie zou mogelijk zijn aan de
hand van uitgangspunten, ideeënschetsen en
facetplannen met vraag om commentaar. Als
secretaris van de voorbereidingscommissie kan
zeer goed een algemeen agrarische voorlichter
fungeren in plaats van een cultuurtechnicus,
zoals de ervaringen in de ruilverkaveling Mid
den-Maasland hebben geleerd. Ook niet ge-
organiseerden behoren in voorbereidingscom
missies te kunnen worden opgenomen, indien
de organisatiegraad in het betrokken gebied
daartoe aanleiding geeft. Verder is behoefte
aan waarborgen tegen besluiten tot ongewenste
ruilverkavelingen, bijvoorbeeld door aan de
stemming de openbaarmaking van een econo
misch/maatschappelijke kosten-batenanalyse te
doen voorafgaan. De formele besluitvorming
zou dan het beste kunnen worden over
gelaten aan een algemeen vertegenwoordigend
orgaan, bijvoorbeeld Provinciale Staten. Ook
van regeringszijde wordt uitbreiding van de
mogelijkheden tot inspraak en publieke discus
sie wenselijk geacht. Een duidelijke inspraak
procedure zal in werking treden voor alle ruil
verkavelingen waarvoor het rapport ex art. 34
nog niet door de CCC is goedgekeurd. Men
wijst overigens op de veelomvattende rol van
GS. Al met al is er niet alleen veel aandacht
voor de agrarische facetten, doch ook heel
sterk voor natuur en landschap, waarvoor
meestal zo'n 2 a 5% van de oppervlakte aan
de landbouw wordt onttrokken. De herstruc
turering van landelijke gebieden is, mits zorg
vuldig voorbereid en uitgevoerd, zowel voor
de welvaart als voor het welzijn in die gebie
den van groot belang te achten. Aan de benoe
ming van een voorbereidingscommissie gaat
echter dermate veelzijdig overleg vooraf, dat
weinig aanleiding bestaat tot rechtstreekse ver
kiezing van de leden door belanghebbenden.
De coördinatie en afweging van belangen is
in goede handen bij de CCC, waarin de betrok
ken departementen en de landbouw- en land
arbeidersorganisaties en de particuliere natuur
bescherming zijn vertegenwoordigd. GS beoor
delen het rapport van de CCC ex art. 34, met
name het plan als geheel ten aanzien van de
coördinatie met de ruimtelijke ordening, het
plan van wegen en waterlopen, het landschaps
plan en de verwachte verbetering van de in
komensstructuur waarvan sinds enige jaren in
het rapport systematisch een berekening wordt
gemaakt".
EERSTE VERSLAG VAN DE
WERKGROEP „BEZINNING STUDIE
PROGRAMMA AAN DE HTS VOOR DE
BOUWKUNDE, AFDELING
LANDMEETKUNDE, TE UTRECHT"
Opdracht en samenstelling
De werkgroep is op 16 december 1974 inge
steld door de afdelingsraad van de afdeling
Landmeetkunde. De leden van de werkgroep
zijn de heren Meerdink, Megens, Klein Rou-
weler, Takke en een vertegenwoordiger van
de vierde klas. De voorzitter van de afdelings
raad heeft regelmatig de vergaderingen bijge
woond.
De werkgroep heeft als opdracht:
te inventariseren wat de inhoud is van de
huidige vakken van het leerplan;
na te gaan of er redenen zijn tot herziening
van het huidige leerplan;
zonodig voorstellen te doen aan de afde
lingsraad met betrekking tot de herziening van
het leerplan.
Verrichte werkzaamheden
1. De werkgroep heeft in totaal 15 maal ver
gaderd; meestal op maandagavond in de biblio
theek.
2. De belangrijkste basis voor de vergaderingen
was het rapport van de vierde klas: Rapport
werkgroep Herwaardering Studieprogramma
Landmeetkunde"Aan de hand van dit rapport
heeft de werkgroep, eerst intern en daarna
samen met de betrokken docenten, één voor
één de vakken van het huidige leerplan bespro
ken (de belangrijkste conclusies uit de gesprek
ken volgen hieronder).
3. De werkgroep heeft geïnventariseerd wat de
inhoud is van de huidige vakken van het leer
plan.
4. De werkgroep heeft een werkplan opgesteld
op basis waarvan zij verder wil gaan werken.
Conclusies
1. De leden van de werkgroep en de docenten
met wie de werkgroep een gesprek heeft gehad
(alle docenten die les geven aan de afdeling
Landmeetkunde, met uitzondering van de heer
De Haan), hebben de gedachtenwisseling met
60