over voetgangers lopen (we zouden het een trottoir willen noemen), dat over gaat in een begroeide oppervlakte met gemaaid gras, waar iedereen zo maar op kan lopen; er zijn geen hekken (we zouden het een gazon willen noe men). Zie afbeelding 3. Nu zijn we als landmeters gewend om bepaal de langgerekte objecten zodanig te idealiseren (door weglating van de breedtedimensie), dat in de afbeelding op de kaart eveneens een lijn ontstaat. De op een bepaalde begrenzing voorkomende kenmerken van wat zich links en rechts van deze begrenzing bevindt, worden dan nog met een derde groep kenmerken aangevuld, name lijk de kenmerken van hetgeen zich op de be grenzing bevindt. Een voorbeeld hiervan is: hetzelfde betegelde vlak als hierboven bedoeld (een trottoir), dat over gaat in gemaaid gras (een gazon); op de begrenzing bevindt zich een rij gesnoeide struiken (laten we het een heg noemen). Op deze wijze kan elke in te meten begrenzing drie groepen kenmerken hebben, behorend bij drie objecten. Bij de bovenvermelde voorbeel den hebben we de zaak stilzwijgend vereen voudigd door aan te nemen dat de zich links, rechts en op de begrenzing bevindende objec ten in voldoende mate kunnen worden aange duid door bij elk project met één naam te vol staan. We noemden het immers trottoir, gazon en heg. Een trottoir behoeft echter niet bete geld te zijn en kan ook voetpad genoemd wor den. Voor gazon hadden we ook gras kunnen kiezen of openbaar groen. We mogen concluderen dat een groep van ken merken niet zonder meer tot één naam leidt. Wanneer meerdere namen per object noodza kelijk worden geacht, kunnen aan één begren zende lijn zes of wellicht negen namen worden toegevoegd. Ook al onderschrijft men het prin cipe om zo min mogelijk informatie vroegtijdig verloren te laten gaan, dan nog zal men er oog voor hebben, dat dit een onverkwikkelijke zaak wordt en dat het praktisch niet mogelijk is, om 6 of 9 namen (codes) aan één lijnstuk mee te geven. De vraag rijst, hoe we nu beperkend moeten optreden. We beginnen er vanuit te gaan dat voor een topografisch terreinmodel kan worden volstaan met één naam (code) per object of maximaal 3 namen per lijnstuk. Wat we nodig hebben is een indelingsprincipe op grond waarvan we tot benoeming en definiëring van objecten kunnen komen. Anders gezegd: we moeten uit de veel heid van kenmerken er één (of enkele) kiezen en het object overeenkomstig benoemen. Zonder al te diep op deze materie te willen in gaan, kan gesteld worden dat twee indelings principes hiervoor in aanmerking komen. Het feitelijk gebruik dat van de objecten gemaakt wordt en de materiële toestand waarin het zich bevindt [4]. Bij een indeling naar gebruik gaan we werken met begippen als: rijwielpad, trottoir, gazon, weiland, school, kerk, huis, enz. Het eerste nadeel van een dergelijke indeling is, dat het aantal begrippen zeer groot is. Het tweede nadeel is, dat er vaak sprake is van twee- of meervoudig gebruik. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij een winkelstraat die voor alle rijverkeer is afgesloten behoudens enige uren in de ochtend waarop in verband met de toevoer van goederen vrachtverkeer is toege staan. Dit soort voorbeelden zijn gemakkelijk uit te breiden. Het derde nadeel is, dat het niet altijd zicht baar is welk gebruik er van een object gemaakt wordt. Dit komt in tegenspraak met de defini tie van topografie, welke immers luidt: de be schrijving van de terreintoestand zoals die zich zichtbaar aan ons voordoet. De landmeter kan bij toepassing van het indelingsprincipe „ge bruik" moeite hebben met de objectbenoe ming. We kunnen de objecten ook indelen en definiëren op grond van materiële eigenschap pen, welke voor de landmeter zichtbaar en herkenbaar zijn. Dat wil bijvoorbeeld zeggen, dat men ten aanzien van gronden, streeft naar een benoeming naar de aard van de grondbe- dekking, zoals die tijdens het opmeten waarge nomen kan worden. Het zal dan niet gaan om de chemische samenstelling, maar slechts om de globale aard van het materiaal en het al of niet aaneengesloten voorkomen. We gaan dan wer ken met begrippen als: beton, bitumen, tegels, klinkers, keien, open verharding, gesloten ver harding, e.d. „Open" gronden zullen benoemd kunnen worden naar de globale aard der vege tatie. Dit geeft begrippen als: begroeid, onbe groeid, gras, gewassen, bomen, water, enz. Het ziet er naar uit dat een dergelijke benoe ming van objecten voor topografische kaarten de voorkeur verdient. 6. Classificatie van objectnamen. Wil een systeem van objectnamen en de daar bij behorende definities bruikbaar zijn, dan moeten er in de voorgestelde begrippen geen overlappingen zitten, zodat men naar willekeur een keuze zou moeten doen (voorbeeld: de be grippen plantsoen en gazon). De begrippen 47

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1976 | | pagina 9