Naast ontsluiting, ontwatering, kavelconcentra tie, perceelsvergroting en boerderijbouw krij gen de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwetenschappelijke aspecten meer aan dacht. De discussie rondom de landinrichting is mede in belangrijke mate bevorderd door het in werking treden van de wet op de Ruim telijke Ordening in 1962. Ruimtelijke Orde ning in het kader van deze wet is door anderen gedefinieerd als het streven naar de best we derkerige aanpassing van ruimte en samenle ving, zulks terwille van die samenleving. Ruim telijke Ordening is dus beter te typeren als een programma of planning, terwijl landinrichting op uitvoering is gericht en meestal gebaseerd is op een plan. De commissie Landinrichtingswet definiëert landinrichting dan ook als het projectgewijs, binnen het kader van de ruimtelijke ordening, inrichten van delen van het landelijk gebied voor nieuwe doeleinden, dan wel het meer ge schikt maken voor bestaande doeleinden. De ruimtelijke ordening presenteert zich in de maatschappij voornamelijk door streekplan en bestemmingsplan. Volgens art. 4 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt in een streekplan de toekomstige ontwikkeling in hoofdlijnen aangegeven. In het provinciale streekplan komt het programmatisch karakter dus duidelijk naar voren. Het gemeentelijke bestemmingsplan heeft meer een plankarakter; het bestemmingsplan wijst de bestemming aan en bevat voorschriften omtrent het gebruik. Het biedt tevens de juridische grondslag voor onteigening t.b.v. de uitvoering van werken. Een ieder wordt in zijn woongebied in meer of mindere mate geconfronteerd met procedures inzake voorbereiden, ontwerpen, vaststellen, wijzigen en herwaarderen van streek- of be stemmingsplannen. De regelmatig terugkerende wijzigingsprocedures zijn een gevolg van de immer wisselende maatschappelijke inzichten. Duidelijk blijkt hieruit het procesmatig karak ter van genoemde plannen; een steeds voort gaande aanpassing van het gebruik van onze ruimte in de samenleving, dat zich als een con tinu proces manifesteert. Anderzijds wordt de ruilverkaveling (of meer algemeen de inrichting) gekenmerkt door het projectsgewijs plegen van activiteiten op basis van een plan via een voorgeschreven procedu re. In dit plan zijn alle voorgenomen werken weergegeven en komt het einddoel van het werk tot uitdrukking. Ruilverkaveling heeft derhalve meer het karakter van de einddoel planning, in tegenstelling tot het om proces planning vragend karakter van de plannen van 104 de ruimtelijke ordening, waar het einddoel zelf voorwerp is van ontwikkelingen in de loop van de tijd. Vraagt nu de uitvoering van een ruilverkave lingsplan veel tijd, dan zal of bijstelling nodig zijn of een divergentie optreden tussen plan en de door de samenleving nieuw geformuleerde wensen. Het einddoel- of ruilverkavelingsplan moet tengevolge van de ontwikkelingen in maatschappij, techniek of landbouwstructuur worden aangepast. Duidelijk ligt er een spanningsveld met het ge bied van het milieu en met name natuur, recre atie en landschap. Dit komt tot uiting bij het in uitvoering nemen van het kavelinrichtings werk. Dat zijn werken, die betrekking hebben op het aanpassen van de nieuwe kavels aan de nieuwe kavelgrenzen en op de cultuurtechni sche verbetering van deze kavels. Dit span ningsveld tussen ruimtelijke ordening en ruil verkaveling neemt steeds grotere vormen aan en leidt in enkele ruilverkavelingen tot vertra gingen of stagnaties in de uitvoering. Het niet afgeven van aanlegvergunningen door de ge meente (en in sommige gevallen door de pro vincie) voor uitvoering van het werk is daar van oorzaak. Deze problematiek toont aan, dat primair gestreefd moet worden naar een maxi male afstemming van het ruilverkavelingsplan op het vigerende bestemmingsplan. Daarnaast dienen voorwaarden te worden geschapen, dat zodra een ruilverkavelingsplan is vastgesteld, de uitvoering binnen een beperkt aantal jaren kan geschieden, hetgeen een snelle uitvoering inhoudt om het proces van veranderingen voor te blijven. Uiteraard zijn vele oorzaken debet aan de huidige lange uitvoeringsduur. Op één daarvan wil ik in het kader van deze inleiding nu reeds wijzen, n.l. het arbeidsintensieve en tijdrovende werk verbonden aan de klassieke wijze van het opmaken van een nieuw toede lingsplan. Een derde ontwikkeling in de landinrichting mag evenmin onvermeld blijven, n.l. de toene mende samenhang van landbouw en natuurbe houd. In de nota betreffende de relatie land bouw en natuur- en landschapsbehoud (6) heeft de regering haar beleidsvoornemen hier omtrent neergelegd. In deze nota worden als start voor een gemeenschappelijk beleid enkele instrumenten aangedragen, als o.m. onder- houds- en beheersovereenkomsten voor het verrichten van onderhoud van bepaalde na tuurlijke en landschappelijke elementen en het toepassen van de „Bergboerenregeling". Het zou mij te ver voeren langer hierbij stil te staan. Slechts zij hierover opgemerkt dat een

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1976 | | pagina 6