U2)-^'V ten. van de loodlijntjes vanuit de gegeven punten neergelaten op de te bepalen lijn, minimaal is. Daarna is voor elke Xk-waarde een bijbeho rende Yk-waarde te berekenen met Yk'2> a Xk(D b. In dit voorbeeld is X vergelijkbaar met coördi natenstelsel (1) en Y met coördinatenstelsel (2). De beeldpunten op de Y-as (stelsel (2)zijn de afbeeldingen van de originele punten op de X-as (stelsel (1)Voor de Xj,Yrwaarden van de gegeven punten treden X,Y-waarden van hun loodlijnvoetpunten in de plaats. 4. Inpassing door vereffening Hoe gaat het nu bij een inpassing van punten in coördinatenstelsel (1) op coördinatenstelsel (2) door middel van vereffening? Zoals in 2 werd gezegd, is er een kansmodel van de waame- mingsgrootheden nodig. Men kan onderscheiden: a. Gebonden waarnemingsgrootheden, d.w.z. waarnemingsgrootheden die voorkomen in het voorwaardenmodel. Deze zijn hier de coördina ten van de inpaspunten in beide stelsels. Het voorwaardenmodel is: y.(b x:(D ey y,W ev X|(2) met i 3, m terwijl ex en ey de correc- ties zijn aan de coördinaten in stelsel (1). Alleen van de grootheden XjW en y^1) moet een kansmodel (variantiematrix) bekend zijn. Deze (co)varianties zijn betrokken op een aangeno men „rekenbasis", de punten Pr en Ps te noe men. Het puntenveld in coördinatenstelsel (1) wordt daarom verondersteld eerst gelijkvormig getransformeerd te worden op de coördinaten in stelsel (2) van deze beide punten. In figuur 7 heeft bovenindex (1) van de coör- vectoren voor transformatie: (0\ vectoren na overbepaalde gelijkvoraigheidstranformatie: De vectorlengte is in cm bijgeschreven Fig. 2 Fig. 3 i (3) i i 222

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1976 | | pagina 8